200405652/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap "Motel Nuland Exploitatie B.V." en de besloten vennootschap "Van der Valk International Holding B.V.", gevestigd te Nuland,
appellanten,
het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk,
verweerder.
Bij besluit van 6 mei 2004, kenmerk GB/G03.4718, heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk aan de [vergunninghoudster] een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van geluidsschermen langs het tracé van de A59 in Maasdonk.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 augustus 2004.
Bij brief van 3 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en verweerder, vertegenwoordigd door W.C.M. van Veghel, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar verschenen de [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door ir. M. Roohé en bijgestaan door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te Amsterdam en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Koenen, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tracéwet. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevordert de Minister van Verkeer en Waterstaat een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten op aanvragen om vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.
Verweerder heeft het besluit genomen met het oog op de uitvoering van het Tracébesluit rijksweg 59, Rosmalen-Geffen, aangevuld met het Tracébesluit A59, Rosmalen-Geffen, 1999. Bij het besluit is een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van geluidsschermen langs de A59 van kilometer 145.200 tot kilometer 148.600.
2.2. Appellanten stellen in beroep dat de vergunning ten onrechte is verleend. Hiertoe voeren zij aan dat de schermen slechts over een geringe lengte van 33 meter transparant zullen worden uitgevoerd. Doordat hotel/restaurant Nuland vanaf de weg niet meer zichtbaar zal zijn, zal het hotel een vermindering van omzet ondervinden. Voorts stellen appellanten dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, omdat de welstandscommissie niet ingaat op de vraag of de geluidsschermen op zichzelf en in verband met hun omgeving qua uiterlijk en plaatsing aan deze eisen voldoen. Appellanten stellen voor om de meerkosten van transparante schermen over een lengte van 500 meter in overleg met de aannemer, Rijkswaterstaat, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Maasdonk via een verdeelsleutel voor te financieren.
2.3. Verweerder heeft de bouwaanvraag getoetst aan het bestemmingplan “A-59 Maasdonk”, het bouwbesluit, redelijke eisen van welstand en de bouwverordening en is tot de conclusie gekomen dat het bouwplan hieraan voldoet. Omdat het een gebonden beschikking betreft, heeft hij de vergunning verleend. Derhalve komt hij niet toe aan de vraag of de meerkosten verdeeld kunnen worden.
2.4. De Afdeling stelt voorop dat alleen hetgeen in een aanvraag voor een bouwvergunning en het daaraan ten grondslag liggende bouwplan is opgenomen, bij de beoordeling van die aanvraag aan de orde kan komen. Dit houdt in dat de bouwvergunning ingevolge artikel 44 van de Woningwet, voorzover thans van belang, alleen mag en moet worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen en/of het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, tenzij bij besluit van de gemeenteraad is bepaald dat voor het gebied waarin het bouwwerk of de standplaats is of wordt gebouwd, die eisen niet van toepassing zijn.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 juni 2003 in zaak no. <a target="_blank" href ='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=3904'>200205562/1</a> gaan planologische overwegingen het toetsingskader van redelijke eisen van welstand te buiten.
2.5. Hetgeen appellanten aanvoeren met betrekking tot de relatie tussen de A59 en het achterland, waaronder begrepen de mogelijke gevolgen van de bouw van betonnen geluidsschermen voor hun bedrijfsvoering, is een planologisch argument. Dit argument kon aan de orde komen en is aan de orde gekomen in de procedure die heeft geleid tot de vaststelling, goedkeuring en inwerkingtreding van het bestemmingsplan “A-59 Maasdonk”. In die procedure is geoordeeld, hetgeen ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling (uitspraak van 24 augustus 2000 in zaak no. E01.97.0680, aangehecht), dat in het onderhavige geval geen sprake is van een bijzondere situatie op grond waarvan in het bestemmingsplan dwingend kan worden voorgeschreven dat de geluidsschermen transparant moeten worden uitgevoerd. Tevens heeft de Afdeling in genoemde uitspraak overwogen dat het niet onjuist is dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in het kader van zijn beoordeling van het plan de financiële uitvoerbaarheid van de in het plan opgenomen voorzieningen heeft meegenomen en dat, kort gezegd, de zichtbaarheid van de bedrijven door meerdere omstandigheden zal afnemen. Aldus ligt in dit oordeel besloten dat in dit geval de wijze waarop de geluidsschermen worden uitgevoerd ruimtelijk bezien betekenis mist. De materiaalkeuze is daarmee binnen de eisen van een redelijke welstand aan de uitvoerder voorbehouden.
2.6. Uit al het voorgaande volgt dat hetgeen appellanten aanvoeren met betrekking tot de gevolgen van de materiaalkeuze voor hun bedrijfsvoering in deze procedure niet meer aan de orde kan komen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan een onderzoek naar en afweging van de betrokken belangen in het kader van de vergunningverlening geen betekenis kan toekomen. Ook het voorstel van appellanten voor een andere wijze van uitvoering met verdeling van de meerkosten, kan in deze procedure niet aan de orde komen.
2.7. Met betrekking tot de vraag of het bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand heeft de adviescommissie “Welstandszorg Noord-Brabant” op 10 december 2003 positief geadviseerd over het bouwplan door middel van een zogeheten stempeladvies. Desgevraagd heeft de commissie op 15 maart 2004 dit advies van een nadere motivering voorzien. Blijkens deze motivering is de commissie van mening dat de bouwdoos van geluidsschermonderdelen een evenwichtig en landschappelijk verantwoord beeld garandeert van het complex van schermen, ongeacht de differentiatie in hoogte en lengte van de verschillende schermen. Voorzover de commissie opmerkt dat het zicht op de aanliggende bedrijven vergroot zou kunnen worden door het toepassen van grotere transparante delen, kan hieruit, anders dan appellanten stellen, niet worden afgeleid dat de commissie van mening is dat een meer beperkte transparante uitvoering niet past in de omgeving. Appellanten hebben verder geen tegenadvies van een andere deskundig te achten persoon of instantie overgelegd. Voorts is niet gebleken dat het advies van de commissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college van burgemeester en wethouders dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Zoals hiervoor reeds overwogen, gaan ruimtelijke overwegingen het toetsingskader van redelijke eisen van welstand te buiten. Ook is voor een belangenafweging in het kader van de welstandstoets geen ruimte.
2.8. Nu ook anderszins uit de bezwaren van appellanten niet valt af te leiden dat zich weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoen, was verweerder gehouden de bouwvergunning te verlenen.
2.9. Gelet op het vorenstaande is het beroep van appellanten ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van den Berg
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004