ECLI:NL:RVS:2004:AR3797

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402203/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang bij verbouwing van woonboot zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, dat appellant heeft gelast om een verbouwing aan zijn woonboot ongedaan te maken. Het dagelijks bestuur legde een dwangsom op van € 50,00 per dag, met een maximum van € 1.500,00, omdat appellant zonder de vereiste vergunning had verbouwd. De verbouwing betrof de vervanging van het voorraam en de toevoeging van een tweede toegangsvoorziening, wat leidde tot een overschrijding van de toegestane hoogte van de opbouw. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien appellant geen vergunning had voor de verbouwing. De Raad benadrukte dat handhaving in het algemeen belang is en dat bestuursorganen in principe moeten optreden bij overtredingen van wettelijke voorschriften, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter.

De Raad concludeerde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de verbouwing een wijziging in de afmetingen en uiterlijke staat van de woonboot met zich meebracht, waarvoor een vergunning vereist was. De Raad van State bevestigde de beslissing van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200402203/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit op 18 juli 2003 verzonden, heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellant, onder oplegging van een dwangsom van € 50,00 per dag, met een maximum van € 1.500,00, gelast binnen twaalf weken na dagtekening van dat besluit, het in strijd met artikel 2.5 van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam (hierna: de verordening) aangebrachte voorste raam in de opbouw van de [woonboot], alsmede de aangebrachte tweede, verhoogde toegangsvoorziening vooraan op de woonboot te verwijderen en het front van de opbouw terug te brengen in de staat waarin deze, vóór de verbouwing, verkeerde.
Bij besluit van 13 november 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en daarbij bepaald dat de termijn waarbinnen aan de last dient te worden voldaan wordt gesteld op twaalf weken na dagtekening van dat besluit.
Bij uitspraak van 3 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 mei 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. F.H. Koers, advocaat te Zwolle, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. Blees, werkzaam bij de Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Medewerkers van de Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam hebben op 21 november 2002 geconstateerd dat appellant een verbouwing aan de [woonboot] heeft uitgevoerd. De verbouwing behelst de vervanging van het voorraam van de opbouw - bestaande uit drie ramen - door een enkel raam met een breedte van 1,58 m en een hoogte van 0,86 m. Voorts heeft appellant aan het voorste gedeelte van de opbouw een tweede toegangsvoorziening geplaatst met een hoogte van 3,40 m. Vaststaat dat appellant niet over een vergunning op grond van de verordening beschikte.
2.2.    De Afdeling verwijst voor de van belang zijnde bepalingen van de verordening en voor de toegepaste richtlijnen naar de aangevallen uitspraak.
2.3.    Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het dagelijks bestuur bevoegd was handhavend op te treden nu appellant verbouwd heeft zonder de daartoe vereiste vergunning. Met juistheid heeft de voorzieningenrechter hiertoe overwogen dat uit het toetsingskader in de uitspraak weergegeven ondubbelzinnig volgt dat voor een verbouwing van een woonboot vergunning nodig is, indien het verbouwen een wijziging in de afmetingen of uiterlijke staat tot gevolg heeft. De plaatsing van de toegangsvoorziening heeft tot gevolg gehad dat de opbouw is verhoogd tot 3,40 m gerekend vanaf de waterlijn zodat deze met 0,90 m de voorgeschreven maximumhoogte van 2, 50 m overschrijdt. Niet kan worden staande gehouden dat het dagelijks bestuur op grond van het advies van de welstandscommissie niet het standpunt heeft kunnen innemen dat het aangebrachte raam voor wat betreft vorm en afmetingen, op niet acceptabele wijze afwijkt van de karakteristiek van de vóór de verbouwing al aangepaste woonboot.
De Afdeling vermag, evenals de voorzieningenrechter, niet in te zien dat analoge toepassing van de richtlijnen voor de vervanging van woonboten kennelijk onredelijk of anderszins onjuist is, nu vaststaat dat de raad van de gemeente in afwachting van de totstandkoming van afzonderlijke verbouwingsrichtlijnen de vervangingsrichtlijnen analoog van toepassing heeft verklaard op verbouwingen.
De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden behoren te geven de overschrijding van de toegelaten hoogte te aanvaarden, terwijl niet is gebleken van zodanige gebreken in de advisering van de welstandscommissie dat het dagelijks bestuur zijn oordeel dat legalisering van de vergrote raampartij niet tot de mogelijkheden behoort, daarop niet had mogen baseren.
2.5.    Ook anderszins is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die voor het dagelijks bestuur aanleiding hadden dienen te vormen om van handhavend optreden af te zien.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004
221.