200402624/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 februari 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer.
Bij besluit van 21 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: het college) appellant de gevraagde aanlegvergunning voor het kappen van 50 eiken op een bosperceel aan de Langstraat te Groeningen, geweigerd.
Bij besluit van 17 oktober 2002 heeft het college het in de brief van 12 september 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2004, verzonden op 11 februari 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 maart 2004, blijkens het poststempel verzonden op 24 maart 2004 en bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.L.M. van der Velden, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 17 oktober 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat de brief van appellant van 12 september 2002 dient te worden beschouwd als een verzoek om terug te komen op het besluit van 21 juni 2001. Het besluit van 17 oktober 2002 heeft zij daarom aangemerkt als een primair besluit waartegen eerst bezwaar dient te worden gemaakt, alvorens beroep kan worden ingesteld.
2.2. Naar het oordeel van de Afdeling kan uit de bewoordingen van de brief van appellant van 9 juli 2001 worden afgeleid dat hij met die brief heeft beoogd bezwaar te maken tegen het besluit van 21 juni 2001. De brief van 12 september 2001 beschouwt de Afdeling in dat verband, anders dan de rechtbank, als een aanvulling op het bezwaarschrift van 9 juli 2001, waar het college bij besluit van 17 oktober 2002 op heeft beslist.
2.3. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2002 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank had zich bij de aangevallen uitspraak inhoudelijk over dat besluit dienen uit te spreken.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank aan de inhoudelijke kant van de zaak niet is toegekomen, is er aanleiding de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State, naar haar terug te wijzen ter verdere afdoening.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 februari 2004, AWB 02/3555;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. gelast dat de gemeente Boxmeer aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 205,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004