ECLI:NL:RVS:2004:AR3803

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402068/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Gemert-Bakel en geschil over ruimtelijke ordening

Op 13 oktober 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kom Handel, de Mortel en Elsendorp" door de gemeenteraad van Gemert-Bakel. Dit bestemmingsplan werd vastgesteld op 26/30 juni 2003, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten van Noord-Brabant werd aangevochten door een appellant, die vreesde dat de goedkeuring zou leiden tot de kap van bomen langs de Elsendorpseweg en een wijziging van het gebruik van de gronden zonder voldoende planologische afweging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 september 2004, waarbij de appellant en zijn gemachtigde, mr. W. Visser, aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de verweerder, mr. A.C.H.A. Tulkens, en de gemeenteraad van Gemert-Bakel, vertegenwoordigd door ir. N.J.N. Schlegel. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de gedeputeerde staten bij de goedkeuring van het bestemmingsplan de aan hen toekomende beoordelingsmarges niet hebben overschreden en dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan een actuele planologische regeling biedt en dat de gemeenteraad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de appellant. De Afdeling concludeert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en de Raad van State heeft de goedkeuring van het bestemmingsplan bevestigd.

Uitspraak

200402068/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26/30 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Gemert-Bakel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 juni 2003, het bestemmingsplan “Kom Handel, de Mortel en Elsendorp” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 januari 2004, no. 931370, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij faxbericht van 10 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2004, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. W. Visser, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.C.H.A. Tulkens, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Gemert-Bakel, vertegenwoordigd door ir. N.J.N. Schlegel, ambtenaar bij de gemeente, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan biedt een actuele planologische regeling voor de kerkdorpen Handel, de Mortel en Elsendorp en heeft een conserverend karakter.
2.3.    Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Verblijfsdoeleinden –(Vb)-“ voorzover dat betrekking heeft op de gronden langs de Elsendorpseweg. Hij voert hiertoe aan dat de toegekende bestemming de mogelijkheid biedt om zonder nadere planologische afweging dan wel rechtsbescherming, deze gronden te gebruiken voor verbreding van de parallelweg of de aanleg van parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden, hetgeen zou kunnen betekenen dat de bomen ter plaatse zouden worden gekapt. In dit verband wijst appellant op het streven van de planwetgever om de laanbeplanting te behouden en het provinciale beleid dat is gericht op het behoud van het landelijke karakter van het dorp. Ten slotte stelt appellant dat reeds in 1937 het belang van de groenstrook is erkend.
2.4.    De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de aan de gronden toegekende bestemming “Verblijfsdoeleinden –(Vb)-“  een grotere flexibiliteit biedt bij de (her)inrichting van de openbare ruimte. Voorts stelt hij dat de Elsendorpseweg als bomenlaan behouden dient te blijven.
2.5.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het plan een onderscheid maakt tussen de bestemming “Verkeersdoeleinden –(Vw)-” en “Verblijfsdoeleinden -(Vb)-“. Hoewel het gebruik van de gronden binnen de bestemming “Verblijfsdoeleinden –(Vw)-“ inderdaad kan worden gewijzigd, stelt verweerder zich op het standpunt dat een voldoende beschermingsniveau is gegarandeerd en dat het belang van appellant bij behoud van de laanbeplanting niet wordt geschaad.
2.6.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de gronden met de bestemming “Verblijfsdoeleinden –(Vb)-“ bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, zijn groenvoorzieningen toegestaan ten behoeve van de groenaankleding van het openbaar gebied; speelvoorzieningen kunnen hier deel van uitmaken.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder a en b, voorzover hier van belang, van de planvoorschriften, zijn de gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden -(Vw)-” bestemd voor verkeersdoeleinden met daaraan ondergeschikt verblijfsdoeleinden en groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften, wordt gestreefd naar handhaving van structurele groenelementen en laanbeplanting langs wegen en woonstraten.
2.7.    Blijkens de plankaart is aan de Elsendorpseweg de bestemming “Verkeersdoeleinden –(Vw)-“ toegekend en zijn de gronden die gelegen zijn tussen de Elsendorpseweg en de woning van appellant, waarover ook de parallelweg loopt, bestemd als “Verblijfsdoeleinden –(Vb)-“.
In het voorgaande bestemmingsplan waren de functies van de gronden binnen het verblijfsgebied afzonderlijk bestemd als “Weg”,”Openbaar groen, plantsoen of berm”, en “Voetpad”.
De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt. Zoals appellant heeft gesteld biedt de bestemmingsregeling voor de bestemming “Verblijfsdoeleinden –(Vb)-“ het gemeentebestuur de mogelijkheid het gebruik van de desbetreffende gronden te wijzigen zonder dat daar nadere besluitvorming voor is vereist. Voor de kap van de bomen, indien daartoe zou worden besloten, moet echter wel een kapvergunning worden verleend. Appellant kan dan gebruikmaken van de bestaande rechtsmiddelen daartegen. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens het verhandelde ter zitting de gemeenteraad voor alle bestemmingsplannen in de gemeente één wijze van bestemmen gebruikt  voor de woonstraten, namelijk een voorschrift zoals hier aan de orde. Voorzover appellant vreest dat de parallelweg zal worden verbreed ten koste van de bestaande groenstructuur, overweegt de Afdeling dat een verbreding, gelet op de huidige breedte van de weg en op hetgeen ter zitting door het gemeentebestuur is gezegd, niet in de rede ligt.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de huidige bestemmingsregeling dan aan de daarmee voor appellant gepaard gaande bezwaren.
2.8.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton    w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004
234-461.