200400477/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel ,
verweerder.
Bij besluit van 7 april 2003 heeft de gemeenteraad van Zwolle, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 februari 2003, het bestemmingsplan "Windesheim Veldweg e.o.” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 november 2003,
no. RWB/2003/1315, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 15 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2004, en appellant sub 2 bij brief van 20 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 28 april 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Zwolle, vertegenwoordigd door mr. P.J.E. van den Broek, ambtenaar van de gemeente, daar verschenen.
Appellanten zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een gefaseerde uitbreiding van de kern Windesheim met in totaal ongeveer 30 woningen.
2.3. Appellant sub 1 stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Hij voert aan dat de noodzaak voor de bouw van de woningen niet is aangetoond, er sprake is van gelegenheidsplanologie, alternatieve locaties onvoldoende zijn onderzocht, de woningen niet passen in de omgeving, het woongenot zal verminderen, de waarde van zijn woning zal dalen, het spoorweglawaai onjuist is beoordeeld en de financiële haalbaarheid van het plan onvoldoende kenbaar is.
2.4. Appellant sub 2 stelt eveneens dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Hij voert aan dat het vrije uitzicht vanuit zijn woning geheel verloren zal gaan door de bouw van de in het plan voorziene woningen en dat de waarde van zijn woning zal dalen. Voorts is hij van mening dat alternatieve locaties onvoldoende zijn onderzocht en dat het gemeentebestuur ten onrechte kavels buiten de loting heeft gehouden.
2.5. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten. Hij is van mening dat de locatie en inrichting van het plangebied vanuit planologisch oogpunt acceptabel zijn. Er is volgens hem sprake van vermindering van privacy en uitzicht maar niet in die mate dat gesproken moet worden van een onevenredige aantasting van de belangen van appellanten. Verweerder heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid om vergoeding van gestelde planschade te vragen aan de gemeenteraad. Verweerder stelt verder dat twee kavels buiten de loting blijven doch dat ook deze kavels bedoeld zijn voor inwoners van Windesheim zodat voldaan is aan de doelstelling om met de geplande woningbouw in de plaatselijke woningbehoefte te voorzien. Hij voert voorts aan dat het akoestisch onderzoek voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de daarin berekende geluidbelasting lager ligt dan de voorgeschreven voorkeursgrenswaarde. De kosten die samenhangen met de realisering van het plan kunnen volgens verweerder gedekt worden door de opbrengsten van de grondverkoop.
2.6. Het plangebied ligt direct ten zuiden van de kern van Windesheim, tussen de Dorpsstraat en de Veldweg. Uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat het gaat om een gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden dat thans in hoofdzaak bestaat uit weiland. Appellanten wonen aan de [locatie 1] respectievelijk woonden aan de [locatie 2].
2.7. De Afdeling is van oordeel dat het gemeentebestuur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voorziene woningbouw de plaatselijke woningbehoefte vervult. Ten aanzien van de beoordeling van het spoorweglawaai overweegt de Afdeling dat uit de plantoelichting blijkt dat rekening is gehouden met prognoses over het toekomstige gebruik van de spoorlijn. Niet aannemelijk is gemaakt dat die prognoses onjuist of onvolledig zijn.
2.8. Ten aanzien van het gestelde verlies van uitzicht en de aantasting van de omgeving overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder in de wijziging van het uitzicht geen aanleiding heeft behoeven te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van appellanten zo groot zal zijn dat verweerder om die reden goedkeuring aan het plan had dienen te onthouden.
Mede gelet op de beperkte omvang van het plangebied is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met woningbouw. Het bestaan van alternatieven, zoals door appellanten aangevoerd, kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
Ook in hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Evenmin ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Voskamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004