ECLI:NL:RVS:2004:AR4265

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406840/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor glastuinbouwbedrijf te Boxtel

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 oktober 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een glastuinbouwbedrijf in Boxtel. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, dat op 29 juni 2004 een last onder dwangsom had opgelegd. Deze last was opgelegd omdat het bedrijf zonder de vereiste vergunningen in werking was, met name voor een glastuinbouwbedrijf van meer dan 2500 m2 en het gebruik van een wasmachine voor kratjes waarbij afvalwater in de bodem werd geloosd. De verzoekster verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij meende dat het bestreden besluit onduidelijk was en dat zij vrijwillig zou voldoen aan de last onder dwangsom.

Tijdens de zitting op 14 september 2004 werd het verzoek behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat, stelde dat de last onder dwangsom enkel betrekking had op het stopzetten van lozingen door de kistenwasmachine en niet op het ontbreken van een vergunning voor de machine zelf. Verweerder, vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente, betwistte deze interpretatie en stelde dat de last correct was geformuleerd.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de formulering van de last onder dwangsom helder was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die op een andere uitleg wezen. Daarom concludeerde de Voorzitter dat verzoekster geen processueel belang meer had bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de beschikking. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200406840/1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2004, verzonden 2 juli 2004, kenmerk […], heeft verweerder, aan verzoekster een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd vanwege het zonder Wet milieubeheer vergunning in werking hebben van een glastuinbouwbedrijf met een oppervlakte van meer dan 2500 m2 en vanwege het in werking hebben van een wasmachine voor kratjes waarbij het afvalwater in de bodem wordt geloosd in haar inrichting op het adres [locatie] te Boxtel.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. D. van Hijkoop, advocaat te Doetinchem, en verweerder, vertegenwoordigd door F. Kabbouti, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek beperkt zich tot het in werking hebben van een wasmachine voor kratjes waarbij het afvalwater in de bodem wordt geloosd.
2.2.    Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit onduidelijk is. Zij stelt zich hierbij op het standpunt dat de inhoud van de last onder dwangsom slechts ziet op het stopzetten van lozingen door de kistenwasmachine in de grond zonder daarbij te beschikken over een lozingenvergunning ingevolge het Lozingenbesluit bodembescherming en niet op het zonder Wet milieubeheer vergunning in werking hebben van deze machine. Zij voert aan in zoverre vrijwillig gevolg te willen geven aan de last onder dwangsom en geen lozingen op de bodem meer te zullen uitvoeren.
2.2.1.    Verweerder voert aan dat verzoekster het onderhavige onderdeel van de last onder dwangsom op de juiste wijze interpreteert.
2.2.2.    De Voorzitter overweegt dat de formulering van het dictum van de last onder dwangsom helder is. Evenmin blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat verweerder een andere uitleg aan de inhoud van de last onder dwangsom geeft dan verzoekster. Dat in de considerans van het bestreden besluit ook gerept wordt over het zonder Wet milieubeheer vergunning in werking zijn van de inrichting doet hieraan niet af. Temeer nu daarbij vooral naar een hier niet ter discussie staand onderdeel van het bestreden besluit wordt verwezen.
Gelet hierop en nu noch ter zitting, noch anderszins is gebleken van feiten of omstandigheden die op het tegendeel wijzen, is de Voorzitter van oordeel dat verzoekster geen processueel belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de onderhavige beschikking. Het verzoek moet derhalve reeds om deze reden worden afgewezen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Melse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2004
315.