200404339/1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Amersfoort,
2. [appellant sub 2], wonend te Amersfoort,
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 17 februari 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort het uitwerkingsplan "Centraal Stadsgebied, Uitwerkingsplan locatie Weltevreden 2003" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 maart 2004, no. 2004REG000629i, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 23 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2004, en bij brief van 11 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2004, en appellant sub 2 bij brief van 24 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2004, beroep ingesteld. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 17 juni 2004.
Bij brief van 28 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2004, waar appellanten sub 1, in persoon, appellant sub 2, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.C. van den Broek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Amersfoort, vertegenwoordigd door D. Schalks, ambtenaar van de gemeente, en [gemachtigden], namens [partij].
2.1. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: WRO) wordt het besluit van het college van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring van een uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders bekendgemaakt door de terinzagelegging daarvan met het uitwerkingsplan en het desbetreffende bestemmingsplan. Ingevolge artikel 56a, aanhef en onder a, van de WRO vangt de beroepstermijn aan met ingang van de terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 11, vijfde lid, van de WRO.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1.1. Het besluit van verweerder van 23 maart 2004 is ter inzage gelegd op 22 april 2004, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 56a, aanhef en onder a, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 6:7 van de Awb, is begonnen op 22 april 2004 en geëindigd op 2 juni 2004.
2.1.2. Appellanten hebben op 23 mei 2004 een gemotiveerd beroepschrift ingediend waarin zij enkel bezwaar maken tegen de omstandigheid dat de gemeenteraad hen niet persoonlijk heeft geïnformeerd omtrent de termijn voor het indienen van zienswijzen, waardoor hun bezwaren niet zijn meegenomen bij de besluitvorming inzake de vaststelling van het plan.
Bij brief van 11 juni 2004, ingekomen bij de Raad van State op 16 juni 2004, hebben [appellanten sub 1] een nader beroepschrift ingediend, waarbij zij inhoudelijke bezwaren aanvoeren tegen het plan. Appellanten hebben wat betreft de indiening van deze bezwaren de wettelijke beroepstermijn overschreden. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door appellanten gestelde omstandigheid dat hen door zowel ambtenaren van de gemeente als van de provincie is medegedeeld dat bij de Afdeling slechts procedurele aspecten ter toets staan, reeds omdat zij dit, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk hebben gemaakt.
Het beroep is, voorzover het betreft de bezwaren die zijn aangevoerd bij brief van 11 juni 2004, niet-ontvankelijk.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, voorzover hier relevant, kan bij een stadsvernieuwingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het stadsvernieuwingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan betreft een uitwerking van het stadsvernieuwingsplan “Centraal Stadsgebied” (verder te noemen: stadsvernieuwingsplan) en heeft betrekking op het noordwestelijke deel van de herontwikkelingslocatie Weltevreden. Het voorziet in de bouw van 53 woningen op het binnenterrein tussen de Kersenbaan en de Bergstraat. Voorts maakt het plan commerciële dienstverlening mogelijk langs de Bergstraat.
2.4. [appellanten sub 1] stellen in beroep dat het door hen overschrijden van de termijn voor het indienen van zienswijzen verschoonbaar is en dat verweerder deze zienswijzen dientengevolge bij zijn besluitvorming had moeten betrekken. Appellanten voeren daartoe aan dat het gemeentebestuur, gezien de jarenlange correspondentie waarbij zij door het gemeentebestuur in kennis werden gesteld van de procedures en de termijnen, de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat appellanten persoonlijk op de hoogte zouden worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerp voor het plan en de termijn voor het indienen van zienswijzen. Appellanten voeren voorts aan dat het huis-aan-huisblad waarin de kennisgeving is gepubliceerd, ten tijde van de publicatie niet geregeld werd bezorgd. Tevens stellen zij dat zij de publicatie mogelijk gemist hebben door persoonlijke omstandigheden.
2.4.1. Er is voldaan aan de vereisten ter zake van de bekendmaking van de terinzagelegging. De Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat de bezorging van het huis-aan-huisblad waarin de bekendmaking van de terinzagelegging is gepubliceerd ten tijde van die publicatie dusdanige gebreken vertoonde dat dit blad niet had mogen worden gebruikt als middel ter bekendmaking van de terinzageleggingen. Voorts valt in de WRO, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een uitwerkingsplan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de jarenlange correspondentie met het gemeentebestuur bij appellanten de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat zij hiervan persoonlijk op de hoogte zouden worden gesteld, nu uit de brieven van het gemeentebestuur aan appellanten van 14 januari 2004 en 22 december 2003 blijkt dat appellanten voor de wijze waarop en de termijn waarbinnen zienswijzen kunnen worden ingediend, nadrukkelijk zijn verwezen naar publicatie in een huis-aan-huisblad.
De Afdeling ziet verder in de door appellanten aangevoerde persoonlijke omstandigheden voor het missen van de publicatie geen aanleiding om het overschrijden van de termijn voor het indienen van zienswijzen verschoonbaar te achten.
Verweerder heeft de gevolgen van de omstandigheid dat appellanten, naar zij stellen, niet op de hoogte waren van het verloop van de procedure, dan ook voor hun rekening kunnen laten.
2.4.2. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1], voor zover het betreft de bezwaren die zijn aangevoerd bij brief van 23 mei, is ongegrond.
2.5. [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellant voert aan dat het gebied dat bekend staat als de herontwikkelingslocatie Weltevreden een samenhangend geheel is en dat het daardoor niet wenselijk is hiervoor twee verschillende juridische plannen in procedure te brengen. Appellant stelt tevens dat het plan niet conform de uitwerkingsregels is zoals die zijn neergelegd in het stadsvernieuwingsplan. Voorts voert hij aan dat zijn woning en een aantal waardevolle bomen moeten wijken als gevolg van het plan. Verder stelt hij dat onvoldoende rekening is gehouden met geluidshinder en betwist hij de economische haalbaarheid van het plan.
2.5.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat twee verschillende plannen in procedure zijn gebracht voor de herontwikkelingslocatie Weltevreden, omdat voor het onderhavige gebied wel wordt voldaan aan de uitwerkingsregels en voor het zuidoostelijke deel van de herontwikkelingslocatie een afwijking daarvan noodzakelijk is. Voorts is het college van mening dat met het plan voldaan is aan de uitwerkingsregels van het geldende stadsvernieuwingsplan. Het stelt verder dat handhaving van de woning van appellant alsmede handhaving of verplaatsing van de bestaande bomen niet mogelijk is gebleken. Ten slotte stelt het college dat is voldaan aan de maximaal toegestane grenswaarden voor geluid en dat het plan financieel haalbaar is.
2.5.2. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Hij onderschrijft het standpunt van de gemeenteraad en voegt daaraan toe dat door middel van de aanleg van een openbare groene ruimte in de vorm van een binnenplein tegemoet wordt gekomen aan het streven in het genoemde stadvernieuwingsplan om te komen tot een buurtgroenstructuur die is verweven met de bebouwing.
2.5.3. Aan het plangebied is in het stadsvernieuwingsplan de bestemming “Wonen, werken en voorzieningen (WWV)” toegekend. Op de daarbij behorende plankaart is het plangebied, dat is genummerd 7a, nader aangeduid als uitwerkingsgebied.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van genoemd plan, voorzover hier van belang, geldt dat de op de kaart voor “Wonen, werken en voorzieningen (WWV)” aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, administratieve zakelijke dienstverlening en – (overheids)instellingen, kleinschalige administratieve en technische dienstverlening met overwegend een publiekaantrekkend karakter, maatschappelijke en maatschappelijk-culturele doeleinden, detailhandel, horeca, bedrijfsactiviteiten, verkeer en verblijf met inbegrip van gebouwde parkeervoorzieningen, speel- en groenvoorzieningen, begraafplaats, nutsvoorzieningen en spoorwegdoeleinden.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, onder a, van de voorschriften van genoemd plan, voor zover hier van belang, werkt het college van burgemeester en wethouders het plan uit voorzover het betreft de op de kaart aangegeven uitwerkingsgebieden, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels. Binnen het uitwerkingsgebied 7a mogen uitsluitend worden geprojecteerd commerciële dienstverlening met een maximum van 1.850 m² bedrijfsvloeroppervlakte, 155 appartementen en openbare parkeerruimte met inbegrip van parkeervoorzieningen met een capaciteit die voldoet aan de gemeentelijke parkeernormen. Verder gelden ingevolge artikel 6, vijfde lid, onder b, van de voorschriften van genoemd plan, de volgende richtlijnen. Binnen het voor wonen aangegeven differentiatievlak binnen uitwerkingsgebied 7a mogen uitsluitend woningen/appartementen worden geprojecteerd, commerciële dienstverlening mag uitsluitend op de eerste bouwlaag van de Bergstraat worden geprojecteerd, met dien verstande dat langs de Bergstraat geen nieuwe winkels zijn toegestaan en ten slotte mag de op de plankaart aangegeven bouwgrens niet worden overschreden. De maximale bebouwingshoogte bedraagt voorts 15 meter.
2.5.4. Gelet op de stukken heeft het college van burgemeester en wethouders ervoor gekozen om de herontwikkeling van Weltevreden mogelijk te maken door middel van dit plan, dat het noordwestelijke gedeelte van de herontwikkelingslocatie van een juridisch-planologisch kader voorziet en door middel van een herziening van het geldende stadsvernieuwingsplan, dat voorziet in de herontwikkeling van het zuidoostelijke deel. Blijkens de stukken, waaronder de plankaart, staat vast dat de woning, de garage en de tuin van appellant als gevolg van het plan zullen moeten wijken voor woningbouw. Voorts is gebleken dat het garagebedrijf van appellant niet in het plangebied ligt, maar ligt in het gebied behorend bij de herziening van het stadvernieuwingsplan. Voorzover appellant in dit verband stelt dat de begrenzing het plan economisch gezien onverantwoord is, overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de onderlinge samenhang tussen de beide plannen gewaarborgd is. Zij neemt hierbij in aanmerking dat het plan en de genoemde herziening zijn gebaseerd op een samenhangend totaalbeeld voor de gehele herontwikkelingslocatie, de plantoelichting van beide plannen voor een groot deel overeenkomen en dat de beide plannen gezamenlijk aan inspraak zijn onderworpen. De Afdeling is van oordeel dat verweerder in redelijkheid met de begrenzing van het plan heeft kunnen instemmen.
2.5.5. De Afdeling stelt vast dat de in het plan voorgestane bouw van 53 woningen met parkeerruimte niet in strijd is met de hiervoor weergegeven uitwerkingsregels. Tevens past het toekennen van de bestemming “Wonen en commerciële dienstverlening” langs de Bergstraat binnen deze uitwerkingsregels. Voorzover appellant wijst op een eerder aan inspraak onderworpen voorontwerp-uitwerkingsplan, waarin een andere uitwerking werd voorgestaan, overweegt de Afdeling dat dit er niet aan afdoet dat het nu aan de orde zijnde plan niet in strijd is met de uitwerkingsregels. Voorts kan aan een voorontwerp-uitwerkingsplan niet de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat het plan ongewijzigd wordt vastgesteld. Ten aanzien van het bezwaar van appellant dat het plan de bouw van de geplande woningen deels buiten het differentiatievlak mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat artikel 6, vijfde lid, onder b, van de planvoorschriften, geen verbod inhoudt om woningen buiten het differentiatievlak te bouwen.
2.5.6. Wat betreft het bezwaar van appellant dat zijn woning alsmede een aantal waardevolle bomen in zijn tuin moeten verdwijnen als gevolg van het plan overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op de stukken is het gebied Weltevreden reeds in 1990 aangemerkt als herontwikkelingsgebied, vanwege de behoeft om in het tot dusver onopvallende achtergebied een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken. Binnen deze herontwikkelingslocatie is een bodemsanering noodzakelijk, waardoor onder meer in dit plan in een enigszins intensieve (woon)bebouwing moest worden voorzien om de economische haalbaarheid daarvan te waarborgen. De directe omgeving van het gebied is reeds aan een herontwikkeling onderworpen. De Afdeling ziet, gelet hierop, aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemmingen die met dit plan zijn toegekend aan het plangebied nodig zijn. Voorts overweegt de Afdeling dat reeds in het stadsvernieuwingsplan uit 1990 was voorzien in bebouwing op het perceel van appellant. Uit de stukken blijkt dat momenteel overleg gaande is tussen het gemeentebestuur en appellant omtrent de minnelijke verwerving van zijn perceel. Als gevolg van het plan zullen op het perceel van appellant een aantal appartementen en een deel van een stallingsgarage worden gebouwd. De Afdeling is van oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de herontwikkeling van het gebied Weltevreden dan aan het belang dat is gediend bij het behoud van de woning en de tuin van appellant. De omstandigheid dat als gevolg van het plan een aantal bomen in de tuin van appellant zal wijken doet aan dit oordeel niet af, nu aannemelijk is geworden dat behoud alsmede verplaatsing daarvan niet mogelijk is en dat als gevolg van het plan een binnenterrein zal worden aangelegd dat zal worden ingericht als een openbare groene ruimte ter vervanging daarvan.
2.5.7. De Afdeling overweegt ten aanzien van het bezwaar van appellant dat bij de besluitvorming inzake dit plan aan de geluidhinder van de aan het plangebied grenzende spoorlijn en de Kersenbaan, die daaraan parallel ligt, onvoldoende gewicht is toegekend het volgende. Uit de stukken blijkt dat een aantal akoestische onderzoeken is uitgevoerd. Het betreft het onderzoek “Akoestisch onderzoek locatie Weltevreden te Amersfoort. Berekeningen inzake de optredende geluidsbelasting t.g.v. wegverkeerslawaai” van 13 juni 2000, nummer 20000980-2, het onderzoek “Rekenresultaten geluidbelastingen en bouwkundige consequenties inzake het project ‘Weltevreden’ te Amersfoort” van 2 augustus 2002, nummer 20001913-2 en het onderzoek “Akoestisch onderzoek project ‘Weltevreden’, blok 5 te Amersfoort”, van 20 augustus 2003, nummer 20001913-10. Volgens deze onderzoeken blijft de geluidhinder als gevolg van het wegverkeer op de Kersenbaan tot een aanvaardbaar niveau beperkt. Niet gebleken is dat deze conclusie onjuist is.
De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de geluidhinder als gevolg van het spoorverkeer op de zogenoemde ponlijn zodanig is dat verweerder hieraan in redelijkheid overwegende betekenis had moeten toekennen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat slechts éénmaal per dag gebruik wordt gemaakt van de ponlijn en dat de geluidhinder als gevolg van het wegverkeer op de Kersenbaan, die parallel ligt aan de ponlijn, hoger is dan de geluidhinder als gevolg van het spoorverkeer ter plaatse.
2.5.8. Gelet op de stukken ziet de Afdeling geen reden om te twijfelen aan de economische uitvoerbaarheid van het plan.
2.5.9. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan in zoverre, hoewel de invulling past binnen de regels van het stadsvernieuwingsplan, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk voorzover het betreft de bezwaren die zijn aangevoerd bij brief van 11 juni 2004;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige en het beroep van [appellant sub 2] geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004