ECLI:NL:RVS:2004:AR4302

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407515/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 oktober 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Het Huis Elzendaal B.V.". De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer, dat op 19 juli 2004 een last onder dwangsom had opgelegd. Deze last was gebaseerd op overtredingen van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, waarbij een dwangsom van € 2.500,00 per overtreding was vastgesteld, met een maximum van € 25.000,00. De verzoekster betwistte de rechtmatigheid van de opgelegde last, met name in verband met een overtreding die op 20 december 2003 zou hebben plaatsgevonden. De verzoekster stelde dat zij gebruik had gemaakt van de 12-dagenregeling, zoals beschreven in het Besluit, en dat de gemeente Boxmeer geen aparte geluidgrenswaarden had gesteld voor de festiviteiten die onder deze regeling vielen.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 30 september 2004. In de overwegingen werd ingegaan op de bevoegdheid van het gemeentebestuur tot toepassing van bestuursdwang en de mogelijkheid om een last onder dwangsom op te leggen. De Voorzitter oordeelde dat de enkele overtreding op 20 december 2003, zonder deugdelijke motivering, niet voldoende was om de last onder dwangsom te rechtvaardigen. De Voorzitter besloot daarom de last onder dwangsom te schorsen en gelastte de gemeente Boxmeer om het griffierecht aan de verzoekster te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het opleggen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen.

Uitspraak

200407515/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Het Huis Elzendaal B.V.”, gevestigd te Boxmeer,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2004, kenmerk RB/04/930, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 2.500,00 per keer dat voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 25.000,00.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.H.C. Craenen, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.    Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit, voorzover hier van belang, mag het equivalente geluidniveau op de gevel van woningen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de perioden tussen 07.00 en 19.00 uur, 19.00 en 23.00 uur en 23.00 en 07.00 uur.
Ingevolge voorschrift 1.1.9 van bijlage B bij het Besluit, voorzover relevant, is voorschrift 1.1.1, voorzover de naleving van dit voorschrift niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of delen van dagen in verband met de viering van:
a. festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;
b. andere festiviteiten of activiteiten die plaatsvinden binnen de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of delen van dagen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar.
2.2.    Niet in geschil is dat op 20 december 2003 de in voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit gestelde grenswaarde voor het equivalente geluidniveau in de nachtperiode met 16 dB(A) werd overschreden. Verweerder was derhalve in zoverre bevoegd tot het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen.
Daarnaast heeft verweerder de opgelegde last gebaseerd op een overtreding van de eerdergenoemde grenswaarde op 18 juni 2004. Verzoekster betoogt echter dat zij op deze datum gebruik heeft gemaakt van de 12-dagenregeling zoals omschreven in voorschrift 1.1.9 van bijlage B bij het Besluit, hetgeen door verweerder in de nadere stukken en ter zitting is beaamd. Verweerder heeft voor de festiviteiten en activiteiten die onder de 12-dagenregeling vallen geen aparte geluidgrenswaarden gesteld. Verweerder heeft derhalve zijn bevoegdheid ten onrechte mede doen steunen op de gemeten overschrijding op 18 juni 2004.
2.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Verzoekster betoogt dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen last onder dwangsom heeft kunnen opleggen vanwege de overtreding op 20 december 2003. In dit verband voert zij aan dat juist naar aanleiding van deze overtreding in overleg met verweerder, waarin deze heeft gewezen op de 12-dagenregeling als bedoeld in voorschrift 1.1.9 van bijlage B bij het Besluit, is afgesproken hier in de toekomst gebruik van te gaan maken. Dit is door verweerder niet weersproken. Niet is gebleken dat verzoekster nadien wanneer nodig geen gebruik heeft gemaakt van deze ontheffingsmogelijkheid. Het vorenstaande leidt de Voorzitter tot het oordeel dat de enkele overtreding op 20 december 2003, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, geen deugdelijke motivering biedt voor het opleggen van de bestreden last onder dwangsom.
2.5.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 19 juli 2004, kenmerk RB/04/930, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op het verzoek is beslist;
II.    gelast dat de gemeente Boxmeer aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. De Vink
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2004
154-460.