200305562/1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 juni 2003 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, thans Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij besluit van 13 november 2000 heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, thans Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Staatssecretaris) het verzoek van appellante om verlening van subsidie in het kader van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: de Subsidieregeling), afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar weliswaar gegrond bevonden doch de aanvraag om andere redenen wederom afgewezen.
Bij uitspraak van 27 juni 2003, verzonden op 9 juli 2003, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voorzover het de afwijzing van de aanvraag om subsidie voor het pakket bonte weiderand betreft en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 18 augustus 2003, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 december 2003 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door J.H. Agne, gemachtigde, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verheyden, werkzaam bij het agentschap LASER van het Ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling en voorzover hier van belang, kan de Minister aan beheerders op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding en ontwikkeling van de beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 30.
Op grond van bijlage 9, beheerspakket: Bonte hooiweide, onder 2. dienen op het tijdstip van subsidieaanvraag op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25m2 aanwezig te zijn (hierna ook: de variëteitseis).
2.2. De door appellante aangevraagde subsidie op grond van de Subsidieregeling betreft een beheerssubsidie voor de pakketten "bonte hooiweide" en "bonte weiderand" ten behoeve van het terrein van appellante dat deel uitmaakt van het onder de Natuurschoonwet 1928 gerangschikte landgoed "Elzenhoeve" te Bergen, gedurende het tijdvak 1 januari 2000 tot 1 januari 2006.
2.3. Bij het thans bestreden besluit van 22 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris, opnieuw beslissend op de aanvraag van appellante, het verzoek om subsidie wederom afgewezen. Ten aanzien van het beheerspakket "bonte hooiweide" bleek na een in augustus 2001 gehouden veldcontrole dat niet aan het in bijlage 9 van de Subsidieregeling gestelde vereiste dat tenminste 15 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig zijn, werd voldaan. Met betrekking tot het pakket "bonte weiderand" werd, blijkens de motivering van dit besluit, evenmin aan de daarvoor gestelde pakketvoorwaarden voldaan zodat voor dat pakket ook geen beheerssubsidie is verleend. De rechtbank heeft het bestreden besluit wat betreft de afwijzing van de aanvraag voor dit laatste pakket evenwel vernietigd.
2.4. Het hoger beroep ziet uitsluitend op de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep van appellante terzake de gehandhaafde afwijzing van haar subsidieverzoek voor het beheerspakket "bonte hooiweide". Appellante heeft in dit verband aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Staatssecretaris ter toetsing aan de variëteitseis, overeenkomstig zijn bestendige gedragslijn, heeft mogen uitgaan van de veldcontrole die gehouden is op 21 augustus 2001. Appellante is van mening dat genoemde veldcontrole niet kan worden aangemerkt als een aanvangscontrole als bedoeld in bijlage 9 bij de Subsidieregeling, nu deze eerst anderhalf jaar na indiening van de aanvraag en bovendien in een ongunstige periode heeft plaatsgevonden, aangezien op dat tijdstip de eerste maaibeurt reeds had plaatsgevonden. Voorts is appellante van mening dat voorzover toepassing van de beleidsregel dat op het tijdstip van de subsidieaanvraag moet zijn voldaan aan de variëteitseis, wegens de te verrichten veld- c.q. aanvangscontroles tot capaciteitsproblemen binnen het ambtelijk apparaat leidt, deze problemen voor rekening en risico van de Staatssecretaris dienen te blijven.
2.5. Het betoog van appellante treft doel. Volgens de toelichting op de artikelen 34 tot en met 37 van de Subsidieregeling zullen de beslissing op de aanvraag en de daartoe te verrichten aanvangscontrole van het terrein binnen een redelijke termijn na de indiening van de aanvraag plaatsvinden. In het onderhavige geval heeft die controle naar aanleiding van appellantes in maart 2000 ingediende aanvraag eerst op 21 augustus 2001 plaatsgevonden. Aldus is bedoelde redelijke termijn aanmerkelijk overschreden, hetgeen aan de handelwijze van de Staatssecretaris is te wijten. Immers, deze heeft bij besluiten van 13 november 2000 zonder veldcontrole voor het aan appellante behorende terrein aan de Vereniging Agrarisch Natuurbeheer Bergen Egmond Schoorl (hierna: de Vereniging) subsidie verleend en wegens die subsidieverlening de aanvraag van appellante voor dat terrein afgewezen, zonder zich ervan te vergewissen of het wel terecht was niet aan appellante maar aan de Vereniging subsidie te verlenen. Nadat appellante hiertegen bezwaar had gemaakt, heeft de Staatssecretaris eerst bij besluit van 27 juli 2001 de subsidieverlening aan de Vereniging ingetrokken en vervolgens op 21 augustus 2001 veldcontrole in verband met de in maart 2000 door appellante ingediende aanvraag verricht. Nu aldus de omstandigheid dat de aanvangscontrole niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden niet aan appellante maar aan de Staatssecretaris was te wijten, heeft de Staatssecretaris de handhaving van de afwijzing van appellantes aanvraag niet op de eerst op 21 augustus 2001 gehouden controle van het terrein mogen baseren.
2.6. Het hoger beroep is mitsdien gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voorzover aangevallen, dat wil zeggen voorzover het beroep tegen de afwijzing van subsidie voor het pakket bonte hooiweide ongegrond is verklaard, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep ook inzoverre gegrond verklaren en het besluit van de Staatssecretaris wat betreft de afwijzing van de subsidie voor dit pakket vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 juni 2003, BELEI 01/2047, voorzover het de ongegrondverklaring van het beroep betreft;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep inzoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 22 oktober 2001, TRCJZ/2001/14747, voorzover het de afwijzing van de subsidieaanvraag voor het pakket bonte hooiweide betreft;
V. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004