200407535/2.
Datum uitspraak: 19 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Borsele,
verweerder.
Bij besluit van 13 juli 2004, kenmerk 03-13080, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een loonbedrijf met handel in landbouwproducten aan de [locatie 1], kadastraal bekend gemeente Borsele, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 30 juli 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 8 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 oktober 2004, waar verzoeker in persoon en voorts bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Dordrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door M.L.A. van der Ven en L.P. Kaaijsteker, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder in persoon en voorts bijgestaan door M.K. Uijl en [gemachtigde], daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker stelt dat de vergunde activiteiten onaanvaardbare geluidoverlast zullen veroorzaken. De gestelde geluidgrenswaarden van 52, 52 en 45 dB(A) die gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode gelden ter plaatse van de woning [locatie 2], zijn naar zijn mening, gelet op de aard van de omgeving, te hoog. Zo al met verweerder moet worden aangenomen dat deze woning moet worden beschouwd als een recreatieve woning – hetgeen verzoeker bestrijdt –, kan dit het verschil niet rechtvaardigen tussen de aldaar toegestane geluidbelasting en de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening aanbevolen streefwaarde voor een landelijke omgeving, aldus verzoeker. Het had volgens hem in de rede gelegen om de geluidnormen uit de oprichtingsvergunning, te weten 45, 40 en 35 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode, als uitgangspunt te nemen.
2.2.1. Verweerder is er bij het nemen van het bestreden besluit van uitgegaan dat de woning [locatie 2] moet worden aangemerkt als een recreatieve woning die in beginsel geen bescherming geniet. Ter staving van zijn stelling dat geen permanent gebruik kan worden gemaakt van de woning verwijst verweerder naar de bestemming van de woning, zoals weergegeven in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’. Voorts heeft verweerder bij het nemen van zijn besluit het werkelijk gebruik van de woning van belang geacht, dat naar zijn mening te weinig is om de woning als geluidgevoelig object te beschouwen. Niettemin heeft hij het, gezien de situatie, noodzakelijk gevonden in de vergunning geluidnormen op te nemen ter plaatse van de woning [locatie 2] en om geluidreducerende maatregelen voor te schrijven, waardoor volgens hem een toereikend beschermingsniveau wordt geboden.
2.2.2. Ingevolge artikel 20.1 van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, kan tegen een besluit op grond van deze wet – met uitzondering van een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld – beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 20.3, tweede lid, van de Wet milieubeheer wordt, indien het gebruik maken van een besluit als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, voordat op een beroep is beslist, wegens de daaraan verbonden kosten, dan wel wegens de daardoor veroorzaakte wijziging in feitelijke omstandigheden die bij de beslissing op het beroep een rol kunnen spelen, aanmerkelijke invloed kan hebben op die beslissing, een zodanige voorlopige voorziening getroffen dat die invloed zich niet kan voordoen.
2.2.3. De Voorzitter stelt voorop dat aan de planologische status van een hindergevoelig object geen betekenis toekomt bij de mate van bescherming die aan een dergelijk object wordt toegekend. Het feitelijk gebruik dat van dat object wordt gemaakt is doorslaggevend.
De vraag of de woning [locatie 2] als geluidgevoelig object moet worden aangemerkt, en of verweerder het door hem gekozen beschermingsniveau voor deze woning in redelijkheid toereikend heeft kunnen achten, vergt nader onderzoek, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. In het kader van de behandeling van het geding in de bodemprocedure kunnen deze aspecten worden beoordeeld. In afwachting van die beoordeling ziet de Voorzitter, mede in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat de aan het gebruik maken van de vergunning verbonden kosten aanzienlijk zijn en dat onomkeerbare gevolgen kunnen intreden indien het bestreden besluit in werking treedt, aanleiding het verzoek toe te wijzen.
2.2.4. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 13 juli 2004, 03-13080;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Borsele in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 665,88, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Borsele te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de gemeente Borsele aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Toorenburg-Bovenkerk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2004