ECLI:NL:RVS:2004:AR4595

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407535/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • S.L. Toorenburg-Bovenkerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in milieurechtelijke zaak betreffende revisievergunning voor loonbedrijf

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 oktober 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over een revisievergunning die was verleend op 13 juli 2004 door het college van burgemeester en wethouders van Borsele. De vergunning betrof een loonbedrijf met handel in landbouwproducten, gelegen aan een specifieke locatie in de gemeente Borsele. Verzoeker, die zich tegen de vergunning had gekeerd, stelde dat de vergunde activiteiten onaanvaardbare geluidoverlast zouden veroorzaken. Hij betoogde dat de gestelde geluidgrenswaarden te hoog waren, vooral in vergelijking met de normen die in de oprichtingsvergunning waren opgenomen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 oktober 2004, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat. De gemeente Borsele werd vertegenwoordigd door ambtenaren, en ook de vergunninghouder was aanwezig. De Voorzitter oordeelde dat de planologische status van de woning van verzoeker geen invloed had op de bescherming die aan deze woning moest worden toegekend. Het feitelijke gebruik van de woning was doorslaggevend. De Voorzitter concludeerde dat er nader onderzoek nodig was om te bepalen of de woning als geluidgevoelig object moest worden aangemerkt en of de gekozen geluidnormen toereikend waren.

Gezien de mogelijke onomkeerbare gevolgen van het besluit en de aanzienlijke kosten die verbonden waren aan het gebruik van de vergunning, besloot de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit leidde tot de schorsing van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele en de veroordeling van de gemeente in de proceskosten van verzoeker, alsook de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van betrokken partijen in milieurechtelijke procedures.

Uitspraak

200407535/2.
Datum uitspraak: 19 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Borsele,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2004, kenmerk 03-13080, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een loonbedrijf met handel in landbouwproducten aan de [locatie 1], kadastraal bekend gemeente Borsele, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 30 juli 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 8 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 oktober 2004, waar verzoeker in persoon en voorts bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Dordrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door M.L.A. van der Ven en L.P. Kaaijsteker, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder in persoon en voorts bijgestaan door M.K. Uijl en [gemachtigde], daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker stelt dat de vergunde activiteiten onaanvaardbare geluidoverlast zullen veroorzaken. De gestelde geluidgrenswaarden van 52, 52 en 45 dB(A) die gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode gelden ter plaatse van de woning [locatie 2], zijn naar zijn mening, gelet op de aard van de omgeving, te hoog. Zo al met verweerder moet worden aangenomen dat deze woning moet worden beschouwd als een recreatieve woning – hetgeen verzoeker bestrijdt –, kan dit het verschil niet rechtvaardigen tussen de aldaar toegestane geluidbelasting en de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening aanbevolen streefwaarde voor een landelijke omgeving, aldus verzoeker. Het had volgens hem in de rede gelegen om de geluidnormen uit de oprichtingsvergunning, te weten 45, 40 en 35 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode, als uitgangspunt te nemen.
2.2.1.    Verweerder is er bij het nemen van het bestreden besluit van uitgegaan dat de woning [locatie 2] moet worden aangemerkt als een recreatieve woning die in beginsel geen bescherming geniet. Ter staving van zijn stelling dat geen permanent gebruik kan worden gemaakt van de woning verwijst verweerder naar de bestemming van de woning, zoals weergegeven in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’. Voorts heeft verweerder bij het nemen van zijn besluit het werkelijk gebruik van de woning van belang geacht, dat naar zijn mening te weinig is om de woning als geluidgevoelig object te beschouwen. Niettemin heeft hij het, gezien de situatie, noodzakelijk gevonden in de vergunning geluidnormen op te nemen ter plaatse van de woning [locatie 2] en om geluidreducerende maatregelen voor te schrijven, waardoor volgens hem een toereikend beschermingsniveau wordt geboden.
2.2.2.    Ingevolge artikel 20.1 van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, kan tegen een besluit op grond van deze wet – met uitzondering van een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld – beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 20.3, tweede lid, van de Wet milieubeheer wordt, indien het gebruik maken van een besluit als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, voordat op een beroep is beslist, wegens de daaraan verbonden kosten, dan wel wegens de daardoor veroorzaakte wijziging in feitelijke omstandigheden die bij de beslissing op het beroep een rol kunnen spelen, aanmerkelijke invloed kan hebben op die beslissing, een zodanige voorlopige voorziening getroffen dat die invloed zich niet kan voordoen.
2.2.3.    De Voorzitter stelt voorop dat aan de planologische status van een hindergevoelig object geen betekenis toekomt bij de mate van bescherming die aan een dergelijk object wordt toegekend. Het feitelijk gebruik dat van dat object wordt gemaakt is doorslaggevend.
De vraag of de woning [locatie 2] als geluidgevoelig object moet worden aangemerkt, en of verweerder het door hem gekozen beschermingsniveau voor deze woning in redelijkheid toereikend heeft kunnen achten, vergt nader onderzoek, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. In het kader van de behandeling van het geding in de bodemprocedure kunnen deze aspecten worden beoordeeld. In afwachting van die beoordeling ziet de Voorzitter, mede in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat de aan het gebruik maken van de vergunning verbonden kosten aanzienlijk zijn en dat onomkeerbare gevolgen kunnen intreden indien het bestreden besluit in werking treedt, aanleiding het verzoek toe te wijzen.
2.2.4.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 13 juli 2004, 03-13080;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Borsele in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 665,88, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Borsele te worden betaald aan verzoeker;
III.    gelast dat de gemeente Borsele aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Toorenburg-Bovenkerk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2004
334.