ECLI:NL:RVS:2004:AR4599

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407383/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bezwaar tegen uitvoer van afvalstoffen naar Duitsland

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 oktober 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het besluit, genomen op 24 juni 2004, betrof de weigering van toestemming voor de uitvoer van 5.000.000 kilogram gemengde restfractie van bouw- en sloopafval naar Duitsland. De verweerder had bezwaar gemaakt op basis van de Europese Verordening 259/93/EEG, die toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen regelt. Verzoekster, die de uitvoer wilde realiseren, heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 30 september 2004 heeft de Voorzitter de argumenten van beide partijen gehoord. Verzoekster trok een argument in dat betrekking had op de termijn voor bezwaar, maar bleef bij haar standpunt dat de verweerder niet voldoende had aangetoond dat de afvalstoffen niet aan de vereisten voldeden. De Voorzitter oordeelde dat de verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de relevante feiten en dat het besluit niet deugdelijke motivering bevatte. De Voorzitter verwees naar eerdere uitspraken waarin soortgelijke bezwaren aan de orde waren geweest en concludeerde dat de argumenten van de verweerder niet overtuigend waren.

De Voorzitter heeft vervolgens besloten om het besluit van de Staatssecretaris te schorsen bij wijze van voorlopige voorziening, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die in totaal € 659,16 bedroegen, en werd het griffierecht van € 273,00 vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en het uitvoeren van adequaat onderzoek door bestuursorganen bij besluiten die invloed hebben op de uitvoering van Europese regelgeving.

Uitspraak

200407383/1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2004, kenmerk NL111211, heeft verweerder krachtens artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en vanuit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening), bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om 5.000.000 kilogram van een gemengde restfractie na sortering van bouw- en sloopafval en bedrijfsafval uit te voeren naar Duitsland.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 1 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door M.R. van der Molen, [gemachtigde] en mr. L. Hartogs, advocaat te Doetinchem, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Piras, drs. S.A.N. Geerling en H.C. van Westen, ambtenaren van het ministerie zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting heeft verzoekster de grond dat niet is voldaan aan de in artikel 7, tweede lid, van de Verordening gestelde termijn om bezwaar tegen de overbrenging te maken, ingetrokken.
2.2.    Appellante maakt bezwaar tegen het standpunt van verweerder dat niet gegarandeerd kan worden dat iedere afzonderlijke overbrenging van afvalstoffen over dezelfde fysische en chemische eigenschappen beschikt, omdat in de inrichting van verzoekster een trommelzeef en/of windzifter en een sorteerband ontbreken en onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van selectieve inzameling.
2.2.1.    De Voorzitter ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel in zijn uitspraak van 26 november 2003, no.
200306642/2, betreffende een identiek bezwaar van verweerder tegen de uitvoering van een identiek voornemen tot uitvoering van afvalstoffen van verzoekster, te weten dat het enkele feit dat de onderhavige afvalstoffen niet met behulp van een sorteerinstallatie, die bestaat uit de in het Landelijk Afvalbeheerplan 2002 – 20012 genoemde componenten, worden gesorteerd, onvoldoende is om op voorhand vast te stellen dat de afvalstoffen niet aan de in de kennisgeving genoemde samenstelling zullen voldoen. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat de in de voorliggende zaak door verweerder overgelegde foto’s van de door de VROM-inspectie gehouden bedrijfscontrole op 21 september 2004 weliswaar enige twijfel oproepen over de effectiviteit van de selectieve inzameling bij verzoekster, maar dat dit niet tot een ander oordeel leidt, aangezien deze foto’s betrekking hebben op een transport dat onder een andere kennisgeving valt en de betreffende bedrijfscontrole van nagenoeg drie maanden na het nemen van bestreden besluit dateert.
De Voorzitter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan verweerder onderzoek dient te doen naar de relevante feiten en het bestreden besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Overigens biedt artikel 28, derde lid, van de Verordening verweerder de mogelijkheid, indien uit nadere gegevens blijkt dat de over te brengen afvalstoffen niet aan de in de kennisgeving genoemde samenstelling voldoen, de toestemming tot het gebruik van de procedure van algemene kennisgeving in te trekken.
2.3.    De Voorzitter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 juni 2004, kenmerk NL111211, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op het verzoek is beslist;
II.    veroordeelt de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 659,16, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan verzoekster;
III.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. De Vink
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004
154-460.