Uitspraak
200406465/2, hangende het hoger beroep van [wederpartij], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 juni 2004 in het geding tussen:
Raad van State
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 oktober 2004 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een eerdere mondelinge uitspraak van 2 september 2004, waarin de Voorzitter een voorlopige voorziening had getroffen met betrekking tot een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 juni 2004. De rechtbank had het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uden ongegrond verklaard. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D. Pool, vroeg om opheffing van de voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat de legalisering van het gebruik, waarvoor bestuursdwang was aangezegd, niet mogelijk was binnen het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Buitengebied".
Tijdens de zitting op 7 oktober 2004 werd het verzoek behandeld, waarbij ook het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, aanwezig was. De Voorzitter overwoog dat het college zich niet verzette tegen de voorlopige voorziening, maar dat het college inmiddels tot de conclusie was gekomen dat het onderzoek naar de mogelijkheden van legalisering weinig kans van slagen had. Ondanks deze conclusie oordeelde de Voorzitter dat de voorlopige voorziening niet opgeheven kon worden, omdat er een spoedeisend belang was bij de uitvoering van de aanschrijving. De verzoeker had inmiddels zijn woonplaats verplaatst, maar dit leidde niet tot de conclusie dat er een spoedeisend belang was bij opheffing van de schorsing.
Uiteindelijk werd het verzoek tot opheffing van de voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van het afwachten van de behandeling van het hoger beroep in de hoofdzaak, die spoedig zou plaatsvinden.