200307512/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 4 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Helmond, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2002, het bestemmingsplan "4e herziening Hoofdzaken ‘52/hoek Breedijk-Vlierdensedijk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 september 2003, nummer 898738, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. H.J.A. Ebbeng, adviseur, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad van Helmond verschenen, vertegenwoordigd door mr. E.G.H. Hollink en ing. T.M.M.J. Baltussen, respectievelijk ambtenaar van de gemeente en ambtenaar van de Milieudienst Regio Eindhoven.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 juli 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan heeft betrekking op twee gebieden aan de Breedijk in Helmond. Het plan beoogt onder meer twee inmiddels gerealiseerde bedrijfswoningen op de gronden gelegen tussen de Breedijk en de Vlierdensdijk te legaliseren. Daarnaast voorziet het plan in de mogelijkheid voor de bouw van een bedrijfswoning op een perceel aan de Breedijk.
2.3. Appellante exploiteert een meubelfabriek aan de [locatie] te Helmond. Zij stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd voor zover dat voorziet in de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen in de directe nabijheid van haar bedrijf. Zij voert aan dat het plan in strijd is met het beleid van verweerder dat erop is gericht op bedrijventerreinen geen bedrijfswoningen toe te staan. De door verweerder genoemde redenen om af te wijken van dit beleid zijn volgens appellante onjuist. Ten onrechte is volgens haar afgeweken van het advies van de Provinciale Planologische Commisie (PPC) om goedkeuring aan het plan te onthouden. Appellante voert verder aan dat vanwege de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen zwaardere milieueisen aan haar bedrijf zullen worden gesteld en dat de groeimogelijkheden van het bedrijf zullen worden beperkt. Voorts voert zij aan dat de kleinste afstand tussen haar bedrijf en de woningen 40 meter bedraagt, en dat derhalve niet wordt voldaan aan de in de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde afstand van 100 meter.
2.4. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het plan te onthouden en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft geconstateerd dat het plan in afwijking van het provinciaal ruimtelijk beleid bedrijfswoningen toestaat op een bedrijventerrein. Verweerder acht een dergelijke regeling in het algemeen niet aanvaardbaar om redenen van een goed woon- en leefmilieu, het voorkomen van mogelijke beperkingen voor omliggende bedrijven en omdat dit strijdig is met het principe van zuinig ruimtegebruik. Hij heeft zich in dit geval echter, in afwijking van het standpunt van de PPC, op het standpunt gesteld dat bedrijfswoningen binnen het plangebied toelaatbaar zijn vanwege het zeer kleinschalige karakter van dit gebied, de van oudsher aanwezige combinatie van wonen en werken en de ligging aan de rand van het bedrijventerrein. Volgens verweerder is de aanwezigheid van bedrijfswoningen niet nadelig voor het bedrijf van appellante. Hij stelt dat het bedrijventerrein Hoogeind, waarop appellante is gevestigd, een gezoneerd terrein is en dat daar de zonebewakingspunten maatgevend zijn voor de toegelaten geluidsemissie en niet de geluidsbelasting op de aanwezige bedrijfswoningen.
2.5. Het plangebied en de directe omgeving daarvan liggen aan de rand van het industrieterrein Hoogeind. Het bestemmingsplan "4e herziening Hoofdzaken ‘52/hoek Breedijk-Vlierdensedijk" maakt de bouw van drie bedrijfswoningen mogelijk op een kortst mogelijke afstand van 40 meter van de gronden van appellante. Omdat de gronden van appellante niet behoren tot het plangebied van dit plan is de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten niet op haar bedrijf van toepassing.
De gronden van appellante maken deel van het plangebied van het bestemmingsplan “4e Partiële herziening van het Uitbreidingsplan in hoofdzaken 1952”. Ingevolge dit bestemmingsplan zijn de gronden van appellante bestemd voor “Industrie”. Het bestemmingsplan “4e Partiële herziening van het Uitbreidingsplan in hoofdzaken 1952” bevat geen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
2.6. Uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat de gronden van het bedrijf van appellante vrijwel geheel zijn bebouwd en het bedrijf in oppervlakte nauwelijks meer kan uitbreiden. Niet gebleken is van concrete plannen voor verandering of intensivering van het bedrijf.
Tevens kan uit het deskundigenbericht worden afgeleid dat in het gebied van het industrieterrein Hoogeind aan de rand sprake is van een combinatie van woningen en bedrijven, alsmede dat de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen niet zal leiden tot zwaardere milieueisen voor het bedrijf van appellante of tot een beperking van de groeimogelijkheden van haar bedrijf. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. De Afdeling acht op grond van deze bevindingen het standpunt van verweerder dat in dit geval, gelet op de aard en de ligging van het in geschil zijnde gebied, uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen toelaatbaar is, niet onredelijk.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Voskamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004