ECLI:NL:RVS:2004:AR4606

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400672/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C.W. Mouton
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de algemeen verbindend verklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2003. De Minister had op 14 juli 2003 de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor uitzendkrachten algemeen verbindend verklaard. Dit besluit werd gevolgd door besluiten op 1 december 2003, waarin aan de bedrijven Collective Freelance en Flex Payroll Services b.v. en Event Security en Transport Payroll Services b.v. werd meegedeeld dat de voorwaardelijke dispensatie van het besluit van 14 juli 2003 niet werd omgezet in een definitieve dispensatie. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd om van de beroepen tegen deze besluiten kennis te nemen, wat de Minister tot hoger beroep heeft gedreven.

De Raad van State heeft de zaak op 9 augustus 2004 behandeld. De Minister betoogde dat de besluiten van 1 december 2003 niet los kunnen worden gezien van het besluit van 14 juli 2003. Hij stelde dat het verlenen van dispensatie de werkingssfeer van de CAO-bepalingen nader zou bepalen en dat dit in lijn moest worden gesteld met besluiten die ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van bezwaar en beroep zijn uitgezonderd. De Raad van State oordeelde echter dat het besluit van 14 juli 2003 voorwaardelijk was en niet van toepassing op bepaalde ondernemingen, waaronder de Payroll Services. Hierdoor kon het besluit niet worden aangemerkt als een besluit waartegen geen beroep kan worden ingesteld.

De Raad van State concludeerde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat hij zich onbevoegd moest verklaren. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd en de beroepen bij de rechtbank werden niet-ontvankelijk verklaard. De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200400672/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2003 in het geding tussen:
1.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Collective Freelance en Flex Payroll Services b.v. h.o.d.n. C.F. en F. Payroll Services b.v., gevestigd te Amsterdam,
2.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Event Security en Transport Payroll Services b.v. h.o.d.n. E.S. en T. Payroll Services b.v., gevestigd te Amsterdam,
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2003 heeft appellant de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten (hierna: CAO) algemeen verbindend verklaard.
Bij te onderscheiden besluiten van 1 december 2003 heeft appellant aan Collective Freelance en Flex Payroll Services b.v. h.o.d.n. C.F. en F. Payroll Services b.v., en Event Security en Transport Payroll Services b.v. h.o.d.n. E.S. en T. Payroll Services b.v. (hierna tezamen in enkelvoud ook te noemen: Payroll Services), meegedeeld dat de voorwaardelijke dispensatie van het besluit van 14 juli 2003 niet wordt omgezet in een definitieve dispensatie.
Bij uitspraak van 15 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) zich onbevoegd verklaard van de daartegen ingestelde beroepen kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 april 2004 heeft Payroll Services van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van Payroll Services. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.G.F.M. Hoffmans, advocaat te Den Haag, mr. L.N.E. Verplak en mr. C.M.T. van der Veldt, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen:
a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b. een besluit, inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, en
c. een besluit, inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
2.2.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna: de Wet) kan de Minister bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, die in het gehele land of in een gedeelte van het land voor een - naar zijn oordeel belangrijke – meerderheid van de in een bedrijf werkzame personen gelden, in het gehele land of in dat gedeelte van het land algemeen verbindend verklaren. Deze bepalingen zijn dan, behalve in de gevallen door de Minister uitgezonderd, binnen dat gebied verbindend voor alle werkgevers en werknemers ten aanzien van arbeidsovereenkomsten, die naar de aard van de arbeid, waarop zij betrekking hebben, onder de collectieve arbeidsovereenkomst vallen of zouden vallen, hetzij deze arbeidsovereenkomsten op het tijdstip, waarop de werking van de verbindendverklaring aanvangt, reeds gesloten zijn, hetzij zij daarna gesloten worden.
2.3.    Appellant betoogt dat de besluiten van 1 december 2003, waarbij dispensatie is geweigerd, niet los kunnen worden gezien van het besluit van 14 juli 2003 tot algemeen verbindendverklaring van de CAO. Nu door het verlenen van dispensatie de werkingssfeer van de CAO-bepalingen nader zou worden bepaald, waarbij een onbepaald aantal, huidige en toekomstige, werknemers zou zijn betrokken, moet met de algemeen verbindend verklaring zelf het verlenen van dispensatie op één lijn worden gesteld met besluiten als bedoeld in artikel 8:2 van de Awb. Hetzelfde geldt in appellants opvatting voor de besluiten van 2 december 2003 waarbij dispensatie is geweigerd.
2.4.    Het betoog van appellant kan niet worden gevolgd. Het besluit van 14 juli 2003 de bepalingen van de CAO algemeen verbindend te verklaren is blijkens dictum VII daarvan voorwaardelijk en tot nader besluit niet van toepassing op een aantal daarbij concreet aangeduide ondernemingen, waaronder twee ondernemingen hier aangeduid als Payroll Services. Nu het besluit in zoverre tot concreet aangeduide ondernemingen is beperkt, kan het in zoverre niet worden aangemerkt als noch op één lijn worden gesteld met besluiten die ingevolge artikel 8:2, in samenhang met artikel 7:1, van de Awb van bezwaar en beroep zijn uitgezonderd. Voor de weigering bij de besluiten van 1 december 2003 om Payroll Services definitief dispensatie te verlenen, geldt hetzelfde.
2.5.    De voorzieningenrechter heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat de in beroep bestreden besluiten primaire beslissingen zijn, waartegen, gelet op artikel 7:1 van de Awb, bezwaar dient te worden gemaakt alvorens beroep kan worden ingesteld. Nu de voorzieningenrechter zich evenwel onbevoegd heeft verklaard van de beroepen kennis te nemen, in plaats van de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren, is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd, waarna appellant alsnog de beroepschriften als bezwaarschriften zal dienen af te handelen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen bij de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2003, reg. nrs. AWB 03/5740 WET, AWB 03/5897 WET, AWB 03/5898 WET en AWB 03/5741 WET;
III.    verklaart de beroepen bij de rechtbank niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek      w.g. Zwemstra
Voorzitter                    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004
91-402.