200403722/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,
appellant,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 13 maart 2002 heeft de gemeenteraad van Sint Anthonis, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 maart 2002, het bestemmingsplan "Molenveld 2e fase" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 oktober 2002, nummer 822361, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 8 oktober 2002 bij uitspraak van 5 november 2003, no. 200206439/1, gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 maart 2004, no. 822361, voorzover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [partij 1] en [partij 2]. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door P.J.A. van Laarhoven, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J. Eliazer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Sint Anthonis, vertegenwoordigd door P.J.A. van Laarhoven, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Met het plan wordt beoogd een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein, alsmede de aanleg van een weg mogelijk te maken. Het plangebied bevindt zich in het zuidoosten van de kern Wanroy en wordt aan de westzijde begrensd door de Peelstraat, in het noorden en oosten door het bedrijventerrein Molenveld en in het zuiden door de zogenoemde A-watergang.
2.3. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan een plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden” ten zuiden van de weg Molenveld. Het college voert hiertoe aan dat door de onthouding van goedkeuring de in het plan voorziene weg, die dient ter ontsluiting van een goedgekeurd plandeel, niet kan worden aangelegd. Bovendien is de bestemming “Verkeersdoeleinden” volgens het college niet hindergevoelig, zodat deze bestemming ook aan gronden binnen een stankcirkel kan worden toegekend.
2.4. Voor de betekenis van het bestreden besluit is de tekst onder het kopje “Beslissing” bepalend. De Afdeling begrijpt de tekst onder dit kopje in het bestreden besluit aldus, dat verweerder opnieuw heeft besloten omtrent de goedkeuring van het plan, voorzover de Afdeling bij haar uitspraak van 5 november 2003 het eerste besluit omtrent goedkeuring heeft vernietigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring onthouden aan de plandelen waarop de vernietiging door de Afdeling betrekking heeft.
Blijkens het dictum van de genoemde uitspraak heeft de Afdeling de goedkeuring vernietigd van de plandelen met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” en de aanduiding “staat van bedrijfsactiviteiten I”, zoals nader aangegeven op de bij die uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.
De goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden” is bij deze uitspraak dan ook in stand gelaten.
Gelet hierop heeft verweerder bij zijn bestreden besluit geen goedkeuring onthouden aan het in geding zijnde plandeel.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van appellant in zoverre feitelijke grondslag mist. Het beroep is in zoverre dan ook ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004