200403689/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Sociale Databank Nederland", gevestigd te Arnhem,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Sint Oedenrode,
verweerder.
Bij besluit van 4 augustus 2003 heeft verweerder het verzoek van appellante om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van [partij] op het adres [locatie] te Sint Oedenrode afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2004, verzonden op 24 maart 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 mei 2004.
Bij brief van 6 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door ing. A.M.L. van Rooij en R.M. Brockus, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Els, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door drs. F. Kastelijn, als partij gehoord
2.1. Bij brief van 10 juli 2003 heeft appellante verzocht om handhaving ten aanzien van de uitbreiding van onderhavige inrichting met een opslagruimte/werkplaats, nu [partij] niet over een daarvoor vereiste milieuvergunning beschikt. Appellante is van mening dat verweerder haar verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen. Zij betoogt dat het bouwen tevens is aan te merken als verandering waarvoor een milieuvergunning is vereist. De op het moment van het nemen van het bestreden besluit geldende milieuvergunning is volgens haar die van 31 oktober 1989. Deze vergunning voorziet niet in bovengenoemde uitbreiding, zo stelt appellante, zodat [partij] zonder vereiste milieuvergunning is begonnen met de bouw van de opslagruimte/werkplaats. Appellante kan zich niet vinden in het standpunt van verweerder dat geen vergunning is vereist, omdat onderhavige inrichting onder de werking van het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) zou vallen.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is dit besluit van toepassing op een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het vervaardigen, bewerken, verwerken of opslaan van hout of kurk dan wel van houten, kurken of houtachtige voorwerpen.
In artikel 3 van het Besluit is bepaald wanneer dit besluit niet van toepassing is op een inrichting als bedoeld in artikel 2.
2.3. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat de inrichting, inclusief de uitbreiding met een opslagruimte/ werkplaats, in hoofdzaak is bestemd voor het vervaardigen, bewerken, verwerken of opslaan van hout of kurk dan wel van houten, kurken of houtachtige voorwerpen, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit. Verder is niet gebleken - en evenmin door appellante gesteld - dat een van de uitzonderingen van artikel 3 van het Besluit van toepassing is. Dit betekent dat de inrichting, inclusief de uitbreiding, onder de werking van het Besluit valt.
Hetgeen appellante ten aanzien van een in 2000 gedane melding en de beslissing van verweerder daaromtrent heeft aangevoerd, leidt niet tot ander oordeel. Immers, indien een inrichting aan de vereisten van artikel 2 van het Besluit voldoet en de uitzonderingen van artikel 3 zich niet voordoen, is het Besluit van rechtswege van toepassing.
Hetgeen appellante ten aanzien van de besluiten van verweerder van 1989 en 1993 tot verlening respectievelijk wijziging van een milieuvergunning heeft aangevoerd, treft evenmin doel nu deze vergunning, door het van toepassing worden van het Besluit, van rechtswege is komen te vervallen.
Hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd heeft geen betrekking op bestreden besluit en kan dus ook niet leiden tot vernietiging daarvan.
2.4. Nu voor de onderhavige uitbreiding geen milieuvergunning is vereist, heeft verweerder het verzoek van appellante om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen terecht afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond verklaard.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004