ECLI:NL:RVS:2004:AR4626

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402781/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • M. Duursma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor verbreding garage-ingang in Maastricht

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht op 9 januari 2003 geweigerd een bouwvergunning te verlenen voor de verbreding van de ingang van een inpandige garage. Appellant, wonend te Maastricht, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 27 mei 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht heeft op 23 februari 2004 het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in brieven van 5 april en 17 mei 2004. De zaak is ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. G. Kortlevers, en het college werd vertegenwoordigd door mr. C.M.J.J. Erdkamp.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bouwplan, dat voorziet in een verbreding van de toegang van de garage van 1,75 m naar 4,05 m, niet kan worden aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard waarvoor geen bouwvergunning vereist is. Het college heeft zijn weigering om de bouwvergunning te verlenen gebaseerd op het advies van de Welstands-/Monumentencommissie, die op 18 november 2002 oordeelde dat het bouwplan in ernstige strijd is met redelijke eisen van welstand. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college in beginsel het welstandsadvies mag volgen, tenzij er sprake is van gebreken in het advies.

Appellant heeft betoogd dat het welstandsadvies gebrekkig is, maar de Afdeling heeft dit betoog verworpen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant geen tegenadvies heeft overgelegd van een andere deskundige, ondanks dat hij daartoe door het college in de gelegenheid is gesteld. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200402781/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 februari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het verbreden van de ingang van een inpandige garage op het perceel [locatie] te Maastricht.
Bij besluit van 27 mei 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellant, bijgestaan door mr. G. Kortlevers, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.J. Erdkamp, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet blijkens de van de bouwaanvraag deel uitmakende tekeningen in de verbreding van de aan de straatzijde gesitueerde toegang van een bestaande inpandige garage van 1,75 m tot 4,05 m en het aanbrengen van een roldeur. Anders dan appellant betoogt kan dat niet worden aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard waarvoor ingevolge artikel 43 van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist.
2.2.    Het college heeft aan zijn bij het besluit van 27 mei 2003 gehandhaafde weigering bouwvergunning te verlenen het advies van de Welstands-/Monumentencommissie van 18 november 2002 ten grondslag gelegd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 januari 1996, inzake no. H01.95.0439/Q01 (Gst. 1997, 7055, 7), komt aan het welstandsadvies in de regel groot gewicht toe en mag het college daaraan in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager een tegenadvies overlegt van een ander deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.
2.3.    Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het advies van 18 november 2002 naar zijn inhoud zodanig gebrekkig is dat het college zijn oordeel omtrent de welstand ten onrechte daarop heeft gebaseerd.
Blijkens het advies van 18 november 2002 is de Welstands-/Monumentencommissie van oordeel dat het bouwplan in ernstige strijd is met redelijke eisen van welstand omdat het een bovenmatige verslechtering betekent ten opzichte van het eerder in haar advies van 4 juni 2002 afgekeurde plan. Het thans voorliggende bouwplan betreft een verbreding van de toegang tot de garage ten opzichte van de toegang van het bouwplan waar dat advies van 4 juni 2002 betrekking op heeft. Dat bouwplan, waarvoor bouwvergunning eveneens door het college is geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand, zag op een toegang van 3 m breed en het aanbrengen van een sectionaalpoort. In het daarover op 11 juni 2002 uitgebrachte advies heeft de Welstands-/Monumentencommissie neergelegd dat de voorgestelde sectionaalpoort totaal niet passend is bij de bestaande architectuur en in dit straatbeeld en dat er bovendien een groot gat ontstaat dat een vergroving van de architectuur betekent.
Gelet op het voorgaande kan niet staande worden gehouden dat uit het welstandsadvies van 18 november 2002 niet kan worden opgemaakt waarom het bouwplan uit oogpunt van welstand niet aanvaardbaar is. Voor het betoog van appellant dat de bezwaren van de Welstands-/Monumentencommissie in beide adviezen niet zien op de verbreding van de toegang tot de garage, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten.
2.4.    Voorts heeft de rechtbank bij haar oordeel terecht in aanmerking genomen dat appellant geen tegenadvies heeft overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie, hoewel hij daartoe door het college in de gelegenheid is gesteld.
2.5.    Dat het nieuwe bouwplan met de bredere toegang op voorstel en met instemming van de behandelend ambtenaar tot stand is gekomen, zodat appellant er mocht op vertrouwen dat de Welstands-/Monumentencommissie hiertegen geen bezwaar zou hebben en dus een bouwvergunning verleend zou worden, is door appellant volstrekt niet onderbouwd. Dit betoog kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004
58-378-412.