200402670/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 20 februari 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 13 juni 2003 heeft appellant (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast het door hem in afwijking van de bouwvergunning gerealiseerde atelier op het perceel [locatie] te [plaats] af te breken, tenzij hij het atelier in overeenstemming brengt met de aan hem verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 20 oktober 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2004, waar het college, vertegenwoordigd door P.M. Tromp en P.J. Stam, ambtenaren van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 9 juni 1998 heeft het college aan [wederpartij] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een atelier van 100 m². Niet in geschil is dat het gerealiseerde atelier afwijkt van de bouwvergunning omdat de oppervlakte ca. 108 m² beslaat.
2.2. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Omdat de Afdeling in haar uitspraak van heden, nr.
200402668/1, heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht de beslissing op bezwaar heeft vernietigd nu de beslissing op bezwaar betreffende de weigering bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor de legalisatie van het atelier een deugdelijke motivering ontbeert, brengt dat met zich dat aan beslissing op bezwaar van 20 oktober 2003 in deze procedure hetzelfde gebrek kleeft.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004