ECLI:NL:RVS:2004:AR4630

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402668/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M. Duursma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor legalisering atelier in afwijking van eerdere vergunning

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland op 13 juni 2003 geweigerd om aan de wederpartij een bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor de legalisering van een atelier dat in afwijking van een eerder verleende bouwvergunning is opgericht. De wederpartij heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 20 oktober 2003 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar heeft op 20 februari 2004 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 14 september 2004 is de zaak behandeld. De wederpartij, bijgestaan door een advocaat, heeft betoogd dat de weigering van het college om de bouwvergunning en vrijstelling te verlenen onterecht was. Het college heeft in zijn beslissing volgehouden aan de grens van 100 m² voor de oppervlakte van het atelier, terwijl het gerealiseerde atelier een oppervlakte van ongeveer 108 m² heeft. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijking van de bouwvergunning niet geaccepteerd kon worden.

De Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beslissing van het college op bezwaar niet deugdelijk was gemotiveerd en heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. Het college is veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij, die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2004.

Uitspraak

200402668/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 20 februari 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2003 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor de legalisering van een atelier op het perceel [locatie] te [plaats], dat in afwijking van een verleende bouwvergunning is opgericht.
Bij besluit van 20 oktober 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 mei 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2004, waar het college, vertegenwoordigd door P.M. Tromp en P.J. Stam, ambtenaren van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 9 juni 1998 heeft het college aan [wederpartij] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een atelier van 100 m². Niet in geschil is dat het gerealiseerde atelier afwijkt van de bouwvergunning omdat de oppervlakte ca. 108 m² beslaat. Het college heeft geweigerd bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het legaliseren van deze afwijking.
2.2.    Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 20 oktober 2003 vastgehouden aan de grens van 100 m² en daartoe aangegeven dat het reeds in 1998 bij de beoordeling van een eerder bouwplan van [wederpartij] voor het oprichten van een atelier het standpunt heeft ingenomen dat het slechts medewerking wenste te verlenen aan een vrijstelling voor maximaal die oppervlakte. Uit de stukken is gebleken dat deze oppervlakte van 100 m², waar vrijstelling en bouwvergunning voor is verleend, was neergelegd in een beleidsnotitie over aan- en bijgebouwen en bedrijfsgebouwen in het buitengebied. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan echter worden afgeleid dat deze beleidsnotitie niet meer wordt toegepast. De voorzieningenrechter heeft in dit verband in de omstandigheid dat het college reeds eerder te kennen heeft gegeven dat het slechts vrijstelling voor maximaal 100 m² wenste te verlenen, daarom terecht geen zwaarwegend argument gezien dat op voorhand aan het verlenen van vrijstelling voor het thans voorliggende bouwplan in de weg zou moeten staan. Daarbij heeft hij met juistheid mede in aanmerking genomen dat in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan naar verwachting, zoals ter zitting is bevestigd, de gebruikelijke bevoegdheid zal worden opgenomen om vrijstelling te verlenen om met een marge van 10% af te wijken van de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan. Het betoog van het college dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat in de belangen van de [buurman] van [wederpartij], een omstandigheid is gelegen om geen medewerking aan het bouwplan van [wederpartij] te verlenen, zoals ook aan het besluit van 20 oktober 2003 ten grondslag is gelegd, heeft de voorzieningenrechter terecht niet tot een andere conclusie gebracht. Hij heeft er op goede gronden op gewezen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2003, nr.
200204837/1, niet, zoals het college heeft gedaan, kan worden afgeleid dat de mate waarin het atelier afwijkt van de bouwvergunning moet worden aangemerkt als een niet geringe inbreuk op het belang van [buurman]. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden overwogen dat het bouwplan geen ingrijpende inbreuk op de bestaande planologische situatie tot gevolg heeft. Het betoog van het college op dit punt kan daarom evenmin tot een ander oordeel leiden.
2.3.    Uit het voorgaande volgt dat de beslissing op bezwaar van 20 oktober 2003 een deugdelijke motivering ontbeert. De voorzieningenrechter heeft dat besluit derhalve terecht vernietigd.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Wester-Koggenland aan hem te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004
58-378.