200400979/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 24 december 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 22 april 2003 heeft appellant aan [wederpartij] de verplichting opgelegd mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid.
Bij besluit van 12 september 2003 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voorzover daarbij is gehandhaafd de verplichting een onderzoek te ondergaan naar de geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen anders dan die van de categorie personenauto's. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink, gemachtigde, werkzaam bij het ministerie, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer, zijn verschenen.
2.1. Voor het wettelijk kader zij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant terecht een onderzoek naar de rijvaardigheid van [wederpartij] heeft gevorderd, maar dat dit onderzoek zich dient te beperken tot de categorie van personenauto's (categorie B). In dit licht overweegt de rechtbank dat, afgaande op het dossier, ten aanzien van [wederpartij] s rijgedrag bij het besturen van een vrachtauto geen enkele waarneming bestaat die het vermoeden van ongeschiktheid voor die categorie motorrijtuigen rechtvaardigt. Het enkele feit dat de gedraging die bij [wederpartij] is geconstateerd terwijl hij een personenauto bestuurde in beginsel ook kan plaatsvinden met een vrachtauto, is onvoldoende om aan te nemen dat [wederpartij] dat gedrag ook bij het besturen van een vrachtauto tentoonspreidt, aldus de rechtbank.
2.3. Appellant bestrijdt in hoger beroep uitsluitend het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van [wederpartij] zich dient te beperken tot de categorie van personenauto's. Volgens appellant dient het onderzoek naar de rijvaardigheid van een betrokkene die in het bezit is van een rijbewijs voor meerdere categorieën conform artikel 135 van het Reglement rijbewijzen te worden afgenomen voor de zwaarste categorie, in dit geval E bij C.
2.4. Het hoger beroep slaagt. Vaststaat dat [wederpartij] , die in het bezit is van een rijbewijs voor de categorieën A, B, C, D en E, op 9 februari 2000 met een personenauto op een, gelet op de snelheid waarmee gereden werd, te korte en onveilige volgafstand van zijn voorganger heeft gereden. Hierdoor is bij appellant het vermoeden ontstaan dat [wederpartij] de benodigde rijvaardigheid mist, op grond waarvan appellant hem een onderzoek naar zijn rijvaardigheid heeft opgelegd.
Hoewel de geconstateerde gedraging is begaan in een personenauto, stelt appellant zich terecht op het standpunt dat de twijfel aan de voor deelname aan het gemotoriseerd verkeer vereiste mate van rijvaardigheid betrekking heeft op alle categorieën motorrijtuigen waarvoor betrokkene een rijbewijs heeft en dat deze twijfel zich niet beperkt tot de categorie motorrijtuigen waarmee de geconstateerde gedraging is begaan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het onderzoek naar de rijvaardigheid zich niet beperkt tot de eisen van rijvaardigheid ten aanzien van het geconstateerde rijgedrag, maar alle eisen van rijvaardigheid omvat. Tevens is hierbij van belang dat de gedraging die aan het oordeel over de rijvaardigheid van [wederpartij] ten grondslag ligt ook in een vrachtwagen, bus of op een motor kan worden vertoond. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover aangevallen, derhalve voorzover daarbij de beslissing op bezwaar van 12 september 2003 is vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [wederpartij] tegen de beslissing op bezwaar alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 24 december 2003, AWB 03/1234, voorzover aangevallen;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004