200401715/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Frababo B.V.", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2004 in het geding tussen:
1. de burgemeester van de gemeente Amsterdam en
2. het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 23 november 2001 heeft de burgemeester van de gemeente Amsterdam (hierna: de burgemeester) geweigerd aan appellante een exploitatievergunning te verlenen en heeft het ten tijde van het besluit bevoegde college van burgemeester en wethouders van Amsterdam geweigerd aan appellante een vergunning te verlenen op grond van de Drank- en Horecawet voor het “Fun & Lounge Café Hot Shot” (hierna: het café) aan de [locatie] te Amsterdam.
Bij besluit van 9 januari 2003 heeft de burgemeester en bij besluit van 22 januari 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de daartegen door appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 juni 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.H. Rieske, rechtskundig adviseur te Amsterdam, en [directeur] van appellante, en de burgemeester en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.F.W. Boermans en mr. I.M. Jansma, medewerkers van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Appellante kan zich er niet mee verenigen dat de rechtbank haar beroepen tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stelt wel een belang bij een uitspraak over het niet tijdig beslissen te hebben omdat zij door het niet tijdig beslissen schade heeft geleden.
2.1.1. Dit betoog slaagt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de enkele omstandigheid dat inmiddels een reële beslissing is bekend gemaakt niet zonder meer tot gevolg dat appellante geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen voorzover deze zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Belang kan onder meer zijn gelegen in een voorgenomen schadevergoedingsactie in verband met het niet tijdig nemen van een besluit. Het betoog van appellante dat door onduidelijkheid waar zij wat het café betreft aan toe was, financieel nadeel is ontstaan, biedt hiervoor voldoende aanknopingspunten. De rechtbank is ten onrechte hieraan voorbijgegaan.
2.1.2. Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voorzover daarbij de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Niet in geding is dat de beslissingen op bezwaar niet tijdig zijn genomen. Uit de stukken blijkt verder niet dat het niet tijdig nemen is veroorzaakt door bijzondere omstandigheden. Gelet hierop zal de Afdeling doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de bij de rechtbank ingestelde beroepen tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften, alsnog gegrond verklaren.
Ten aanzien van de exploitatievergunning krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening
2.2. Ingevolge artikel 3.2, vierde lid, eerste volzin, van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 (hierna: de APV), voorzover hier van belang, wordt een vergunning niet verleend als de vestiging in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1, onder 27, van de planvoorschriften van het geldende bestemmingsplan “Burgwallen oude zijde”, wordt onder een seksinrichting verstaan een inrichting waarin handelingen en/of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard.
2.2.1. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester op grond van de APV was gehouden de vergunning te weigeren. Zij heeft, zoals naar haar mening onder meer blijkt uit haar brief van 6 november 2001, nooit beoogd een seksinrichting te exploiteren. Voorts wijst zij op een andere instelling die volgens hetzelfde concept werkt zonder te beschikken over een vergunning voor een seksinrichting.
2.2.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, gelet op de door appellante verstrekte informatie over de opzet van het café, de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellante mede een exploitatie als seksinrichting als bedoeld in artikel 1, onder 27, van de planvoorschriften van het geldende bestemmingsplan “Burgwallen oude zijde”, voor ogen had. Gelet op de inhoud van de brief van 6 november 2001 behoefde de burgemeester hierin geen wijziging van de oorspronkelijke opzet te lezen. De rechtbank komt tot hetzelfde oordeel.
Niet in geding is dat een seksinrichting ter plaatse in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Burgwallen oude zijde”. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de burgemeester op grond van artikel 3.2, vierde lid, van de APV was gehouden de vergunning te weigeren.
Ten aanzien van de door appellante gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling als volgt. Appellante betoogt dat in het café “Teasers” wel de door haar gewenste activiteiten mogen plaatsvinden. Gebleken is dat het stadsdeel Amsterdam-Centrum met het oog op handhaving, na overleg, afspraken heeft gemaakt met het café “Teasers” over welke activiteiten wel en niet zijn toegestaan. Tot de niet toegestane activiteiten behoren de activiteiten waarvan appellante in haar concept heeft aangegeven die te willen laten uitvoeren. Ter zitting van het hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van het stadsdeel voorts verklaard dat indien bij controle overtreding in het café “Teasers” van de gemaakte afspraken wordt geconstateerd, het stadsdeel zal overgaan tot handhaving. Gelet hierop volgt de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Ten aanzien van de vergunning krachtens de Drank- en Horecawet
2.3. Ingevolge artikel 27, eerste lid, onder b, van de Drank- en Horecawet wordt een vergunning geweigerd indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn.
2.3.1. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met hetgeen in de aanvraag staat vermeld. Zij stelt dat [directeur] niet de bestuurder is van appellante en derhalve niet verantwoordelijk is voor het te voeren beleid.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het standpunt van het dagelijks bestuur dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met hetgeen in de aanvraag staat vermeld, juist is. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt de Afdeling niet tot een ander oordeel.
2.4. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voorzover de rechtbank daarbij de beroepen voor het overige ongegrond heeft verklaard.
2.5. De burgemeester en het dagelijks bestuur dienen gezamenlijk in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2004, AWB 02/5451 HOREC, 03/5943 HOREC, 03/5945 HOREC en 03/5946 HOREC, voorzover de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften tegen de weigering van de exploitatievergunning en tegen de weigering van de vergunning op grond van de DHW niet-ontvankelijk zijn verklaard;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften tegen de weigering van de exploitatievergunning en tegen de weigering van de vergunning op grond van de DHW gegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt de burgemeester van de gemeente Amsterdam en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Amsterdam-Centrum gezamenlijk te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Amsterdam-Centrum gezamenlijk aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 348,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004