200405831/2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 27 augustus 2002 heeft de gemeenteraad van Maasdonk het bestemmingsplan "Heiduinen” vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 18 maart 2003, kenmerk 858023, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 11 februari 2004, no.
200302741/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Verweerder heeft bij besluit van 25 mei 2004, met ook het kenmerk 858023, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 14 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2004, beroep ingesteld. Bij brief van diezelfde datum, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door P.M.A. van Beek, ambtenaar van de provincie, is verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Maasdonk, vertegenwoordigd door W.C.M. van Veghel, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
Verzoekers hebben schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plangebied ligt in het noordwestelijke gedeelte van de kern Nuland. Het plan beoogt de bouw mogelijk te maken van 60 woningen.
2.3. Verzoekers voeren onder meer aan dat de provinciale milieuverordening nog niet is gewijzigd en dat verweerder in strijd handelt met het rechtszekerheidsbeginsel door hierop vooruit te lopen. Verder stellen verzoekers dat verweerder ten onrechte is afgeweken van het streekplan.
2.4. Verweerder stelt vast dat het plangebied ligt in de 25-jaarszone van de zeer kwetsbare grondwaterwinning Nuland en dat de voorziene woningbouw in strijd is met het streekplanbeleid voor die zone. Hij verwacht echter dat het gebied in de herziene provinciale milieuverordening zal worden aangemerkt als gebied tussen de 25- en 100-jaarszone, waar woningbouw onder voorwaarden is toegestaan. Verweerder acht het daarom juist het plan aan het beleid voor die zone te toetsen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoogde woningbouwlocatie gelet op de structuur van de omgeving dient te worden aangemerkt als uitbreidingslocatie. Volgens hem voorziet het plan in de opvang van de eigen woningbehoefte van de kern Nuland en zal de woningbouw een versterking betekenen van de structuur van deze kern. Verweerder ziet daarin een duidelijk ruimtelijk voordeel voor de gemeente Maasdonk en de kern Nuland.
Onder verwijzing naar het bestuursakkoord 2003 acht verweerder, in afwijking van het streekplan, in dit geval een afweging van de locatie ten opzichte van locaties in aangrenzende gemeenten niet noodzakelijk. Verweerder heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
2.5. Op grond van het streekplanbeleid, voor zover hier van belang, zijn op een stedelijke uitbreidingslocatie in het gebied tussen de 25- en 100-jaarszone rond de zeer kwetsbare winningen woonwijken alleen toegestaan bij duidelijke ruimtelijke voordelen en nadat een zorgvuldige afweging van deze locatie ten opzichte van alternatieve locaties, ook in aangrenzende gemeenten, heeft plaatsgevonden.
Ter zitting is gebleken dat de provinciale milieuverordening inmiddels is gewijzigd en dat het plangebied daarin is aangemerkt als gebied tussen de 25- en 100-jaarszone.
2.6. De Voorzitter stelt vast dat verweerder zowel ten aanzien van het van toepassing zijnde beleid als ten aanzien van de binnen het toegepaste beleid te maken afwegingen is afgeweken van het streekplanbeleid. Behalve de verwijzing naar het zogenoemde bestuursakkoord 2003 heeft verweerder niet duidelijk gemaakt waarom een afweging ten opzichte van andere locaties in dit geval achterwege kan blijven.
Gelet op het voorgaande acht de Voorzitter niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het streekplan. In verband hiermee ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op de navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 25 mei 2004, nummer 858023;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Voskamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2004