ECLI:NL:RVS:2004:AR5060

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407773/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving kamerverhuur in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 oktober 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet had op 18 juli 2002 een verzoek van de wederpartij om handhavend op te treden tegen bouwkundige voorzieningen en het gebruik van een pand voor kamerverhuur afgewezen. De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde de beslissing van het college, waarna het college opnieuw moest beslissen. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde op 4 februari 2004 deze uitspraak, maar het college heeft de wederpartij niet op straffe van een dwangsom gelast om de kamerverhuurbedrijf te staken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen heeft op 30 augustus 2004 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het college gelast om de exploitatie van de kamerverhuur te beëindigen. Hiertegen heeft de verzoeker hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 oktober 2004 zijn de partijen gehoord. De Voorzitter heeft overwogen dat er onvoldoende grond is voor het treffen van de gevraagde voorziening, omdat het college heeft aangegeven dat het verzoeker zou aanmanen om de exploitatie te beëindigen indien de Afdeling de eerdere uitspraak zou vernietigen. De Voorzitter heeft het verzoek afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200407773/2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 30 augustus 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) een verzoek van [wederpartij]) om handhavend tegen de in/aan het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) aangebrachte bouwkundige voorzieningen en tegen het gebruik van dat pand voor kamerverhuur op te treden afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2002 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 mei 2003, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 2 juni 2003, heeft de rechtbank Zutphen het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, kennelijk met inachtneming van hetgeen de rechtbank daartoe in die uitspraak heeft overwogen.
Bij uitspraak van 4 februari 2004 in zaak no.
200304396/1heeft de Afdeling die uitspraak, beslissend op het daartegen door het college en verzoeker ingestelde hoger beroep, bevestigd.
Opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslissend, heeft het college dit bij besluit van 7 juni 2004 alsnog gegrond verklaard en heeft het de huurders van een kamer in het pand op straffe van een dwangsom gelast de bewoning binnen 6 maanden te staken en gestaakt te houden en voorts bij besluit van 9 juni 2004 verzoeker op straffe van een dwangsom gelast de keuken/toiletgroep achter de hoofdingang in de oorspronkelijke situatie terug te brengen.
Voor zover het college bij die besluiten verzoeker niet op straffe van een dwangsom heeft gelast zijn kamerverhuurbedrijf te staken en gestaakt te houden, heeft [wederpartij] daartegen bij de rechtbank Zutphen beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 augustus 2004, verzonden op 2 september 2004, heeft de voorzieningenrechter van die rechtbank (hierna: de voorzieningenrechter) dit beroep gegrond verklaard, het desbetreffend besluit in zoverre vernietigd en voorts verzoeker op straffe van een dwangsom gelast de exploitatie van een kamerverhuuronderneming/de verhuur van kamers op het perceel [locatie] te [plaats] met ingang van 15 december 2004 te beëindigen en beëindigd te houden.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 oktober 2004.
Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft dat verzoek ter zitting behandeld op 21 oktober 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door G. de Vries, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, advocaat te Elspeet, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij voormelde uitspraak van 4 februari 2004 heeft de Afdeling het gebruik van het pand voor commerciële verhuur van kamers in strijd geoordeeld met de ingevolge het bestemmingsplan “Kom Nunspeet” voor het perceel geldende bestemming “Woondoeleinden, eengezinshuizen” en overwogen dat dat gebruik ook niet op één lijn te stellen is met het gebruik als pension, ten behoeve waarvan het college bij besluit van 4 januari 1990 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend.
Ingevolge artikel 75 van de planvoorschriften is het verboden gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming of met het in het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden bepaalde.
2.2.    Er zijn in hetgeen appellant daartegen heeft aangevoerd geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college verzoeker als overtreder van het gebruiksvoorschrift kon aanschrijven. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat de Afdeling de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de weigering van het college verzoeker een last onder dwangsom op te leggen met betrekking tot de exploitatie van de kamerverhuuronderneming is vernietigd, niet in stand zal laten.
2.3.    Onder die omstandigheden bestaat onvoldoende grond voor het treffen van de gevraagde voorziening.
Het college heeft ter zitting van de rechtbank gesteld dat het verzoeker op straffe van een dwangsom zou hebben aangeschreven de exploitatie van de kamerverhuuronderneming binnen zes maanden te beëindigen en beëindigd te houden, indien het de bevoegdheid daartoe heeft. Het ligt derhalve in de rede dat het college daartoe – zonodig – alsnog zal overgaan, indien de Afdeling de aangevallen uitspraak zou vernietigen, voor zover de voorzieningenrechter daarbij zelf in de zaak heeft voorzien. Bovendien heeft het college ter zitting toegezegd dat alle huurders die vóór 9 juni 2004 in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [locatie] stonden ingeschreven vóór 15 december 2004 vervangende woonruimte zal worden aangeboden.
2.4.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Nolles
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2004
291.