ECLI:NL:RVS:2004:AR5061

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407931/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • I. Sluiter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake gebruik opslagloods voor niet-agrarische activiteiten in Westland

Op 28 oktober 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had op 17 maart 2003 een besluit genomen waarin de vergunninghouder werd gelast het gebruik van een opslagloods voor niet-agrarische activiteiten te beëindigen. Dit besluit werd door verzoekers aangevochten, waarna zij in hoger beroep gingen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die hun beroep ongegrond had verklaard. De verzoekers vroegen de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, hangende het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2004, waar verzoekers en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren, werd het verzoek behandeld. De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. De rechtbank had in eerste aanleg het besluit getoetst en het beroep ongegrond verklaard, wat de Voorzitter in zijn overwegingen meeneemt.

De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Er was geen concreet zicht op legalisering van het gebruik van de loods voor niet-agrarische activiteiten, en het college had zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen niet aan legalisering te willen meewerken. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200407931/2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 augustus 2004 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) de [vergunninghouder] op straffe van een dwangsom gelast het gebruik van de opslagloods op het perceel aan de [locatie] te [plaats] voor niet-agrarische activiteiten, meer concreet het houden van kantoor, stalling en onderhoud van voertuigen en machines, binnen 18 maanden te beëindigen.
Bij besluit van 23 mei 2003 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2004, verzonden op 16 augustus 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 27 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2004, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. J. Bouwman-Treffers, advocaat te Naaldwijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Scholten, ambtenaar van het college, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het beroep daartegen ongegrond heeft bevonden.
2.2.    In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat zal blijken dat de last niet mocht worden opgelegd. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat concreet zicht op legalisering van het gebruik van de loods voor niet-agrarische activiteiten ontbreekt. Reeds omdat de loods ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar gedeeltelijk werd gebruikt overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan, faalt het betoog dat voor het desbetreffende gebruik vrijstelling door middel van de zogenoemde toverformule kon worden verleend. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen niet aan legalisering van het desbetreffende gebruik te willen meewerken. Dat op den duur mogelijk een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld waarin, naar verzoekers stellen, het desbetreffende gebruik zou kunnen worden ingepast, betekent evenmin dat ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar concreet zicht op legalisering van dat gebruik bestond.
2.3.    Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Sluiter
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2004
292.