200400165/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 22 mei 2001 heeft de gemeenteraad van Enschede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Herziening 8 van het bestemmingsplan Buitengebied 1996".
Verweerder heeft bij besluit van 11 december 2001, kenmerk RWB/2001/2552, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 7 mei 2003, no.
200203014/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Verweerder heeft bij besluit van 4 november 2003, kenmerk RWB/2003/3381, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 31 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 april 2004.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Enschede, vertegenwoordigd door T.J. Kooistra, ambtenaar van de gemeente, daar verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan houdt een wijziging in van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 1996”. Het plan voorziet in het als zodanig bestemmen van een woonhuis op het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […] [locatie].
2.3. Appellant stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd.
Hij voert aan dat verweerder ten onrechte een onherroepelijke bouwvergunning heeft aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die moet leiden tot de goedkeuring van de herziening. Volgens appellant miskent verweerder dat het provinciale ruimtelijk beleid zich verzet tegen het toekennen van een woonbestemming in dit geval.
Appellant voert tevens aan dat na de vernietiging van het besluit van verweerder van 11 december 2001 door de Afdeling, ten onrechte niet een nieuw advies van de Provinciale Planologische Commissie is gevraagd. Voorts heeft verweerder volgens appellant ten onrechte geen afschrift van het bestreden besluit aan de Provinciale Planologische Commissie gestuurd.
Appellant voert verder aan dat het verslag van de hoorzitting bij verweerder onvolledig en onjuist is en dat verweerder een brief van appellant van 1 juli 2003 ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken. Volgens appellant is verweerder ook overigens onzorgvuldig met de bedenkingen omgesprongen.
2.4. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het plan te onthouden en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het provinciaal ruimtelijk beleid zich verzet tegen het toekennen van een woonbestemming in het buitengebied. Verweerder ziet echter het feit dat het gaat om een woonhuis in het woongebied “De Vretberg” dat met een rechtens onaantastbare bouwvergunning is gebouwd als een bijzondere omstandigheid die afwijking van zijn beleid rechtvaardigt.
2.5. De Afdeling stelt vast dat voor de in het geding zijnde woning een bouwvergunning is verleend die rechtens onaantastbaar is. Niet aannemelijk is dat het gebruik als woning binnen de planperiode zal worden beëindigd. Onder die omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De Afdeling overweegt dat in de WRO geen algemene verplichting is opgenomen om, na vernietiging van de eerdere beslissing omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan, de Provinciale Planologische Commissie opnieuw te horen. Uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit kan daarvoor aanleiding bestaan, maar de Afdeling acht dat in dit geval niet aan de orde.
De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Voskamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004