ECLI:NL:RVS:2004:AR5067

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407544/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke onttrekking van grondwater voor bouw parkeerkelder onder multicultureel centrum in Helmond

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, waarbij aan de gemeente Helmond een vergunning is verleend voor het tijdelijk onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het multicultureel centrum 'De Veste'. De vergunning is verleend op 28 juli 2004, maar verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld. Verzoekers sub 1 en sub 2 hebben hun beroep aangevuld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft de verzoeken behandeld op 18 oktober 2004.

De Voorzitter oordeelt dat de wijziging van de aanvraag na de terinzagelegging van het ontwerp van het besluit niet geoorloofd is, tenzij kan worden aangetoond dat derden niet zijn benadeeld. In dit geval is vastgesteld dat de locatie van het onttrekkingspunt is gewijzigd, wat kan leiden tot benadeling van derden, waaronder de verzoekers. Daarom is het niet uitgesloten dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

De Voorzitter heeft besloten om de verzoeken om voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit van 28 juli 2004 te schorsen. Tevens is het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers. De uitspraak is gedaan op 29 oktober 2004 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

200407544/2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.    [verzoekers sub 1], wonend te Helmond,
2.    [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Helmond,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2004, kenmerk 1014444, heeft verweerder aan de gemeente Helmond een vergunning krachtens de Grondwaterwet verleend voor het tijdelijk onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het multicultureel centrum “De Veste”, bouwblok 9 Brandevoort te Helmond, kadastraal bekend gemeente Helmond, sectie U, nummer 3641.
Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brief van 9 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2004, en verzoeker sub 2 bij brief van 9 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2004, beroep ingesteld. Verzoekers sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij onderscheiden brief van 9 september 2004.
Bij brief van 9 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2004, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 9 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2004, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 oktober 2004, waar verzoekers sub 1, vertegenwoordigd door mr. A.C. Bragt, gemachtigde, verzoeker sub 2 in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J. Ram, gemachtigde, en ing. C.A.M. Marijnissen, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Helmond, vertegenwoordigd door C.M.G. Franssen en H. van Horne, gemachtigden.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers sub 1 en verzoeker sub 2 stellen – kort samengevat – dat na de terinzagelegging van het ontwerp van het besluit de aanvraag is gewijzigd en dat verweerder deze wijziging ten onrechte bij de besluitvorming heeft betrokken.
2.3.    Uit de stukken blijkt dat het ontwerp van het besluit is opgesteld op grond van de aanvraag van 5 februari 2004, door verweerder ontvangen op 9 februari 2004, en het daarbijbehorende rapport “Bemalingsplan ‘De Veste’ te Helmond” van 2 februari 2004. Deze stukken zijn op 1 juni 2004 ter inzage gelegd. Het besluit van 28 juli 2004 is genomen mede op basis van de door de gemeente Helmond na de terinzagelegging ingediende rapporten “Bemalingsadvies voor een parkeerkelder onder het multicultureel centrum in het plan ‘De Veste’ te Helmond” en “Verslag van de pompproeven in plan ‘De Veste’ te Helmond” van 13 april 2004.
Ten opzichte van de aanvraag en het ontwerp van het besluit wijkt het besluit van 28 juli 2004 af met betrekking tot de op de bijbehorende kaart aangegeven locatie van het onttrekkingspunt, die op deze kaart gezien vanuit de Broekstraat rechts van de Steppekolk is gesitueerd, terwijl de kaart bij de aanvraag een locatie links van de Steppekolk aangeeft. De locaties liggen, zo is ter zitting vastgesteld, op ca. 200 m. afstand van elkaar. Voorts wijkt het besluit ook op andere punten af van de aanvraaggegevens.
2.4.    De Voorzitter stelt voorop dat uit het systeem van vergunningverlening, zoals neergelegd in de Grondwaterwet en de Algemene wet bestuursrecht, voortvloeit dat in beginsel op de aanvraag moet worden beslist zoals die is ingediend en bekendgemaakt. Bij toepassing van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht is het na de terinzagelegging van de aanvraag en het ontwerp van het besluit, behoudens uitzonderingen, niet meer geoorloofd de aanvraag nog te wijzigen en aan te vullen. Uitzonderingen zijn alleen toelaatbaar als vast staat dat geen derden zijn benadeeld.
Anders dan verweerder, is de Voorzitter, onder meer gelet op de wijziging van de locatie van het onttrekkingspunt, van oordeel dat de door de gemeente Helmond na de terinzagelegging ingediende rapporten een wijziging van de aanvraag inhouden. Aangezien niet is komen vast te staan dat hierdoor geen derden, waaronder verzoekers, zijn benadeeld, acht de Voorzitter het niet uitgesloten dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, ziet de Voorzitter aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 28 juli 2004, kenmerk 1014444;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door verzoekers sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan verzoekers sub 1;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door verzoeker sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 117,79; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan verzoeker sub 2;
III.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers sub 1 het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00 voor verzoekers sub 1 en € 136,00 voor verzoeker sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Melse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2004
191-424.