ECLI:NL:RVS:2004:AR5079

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402042/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieverlening aan het Skrjabin Genootschap door de Minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 3 februari 2004 het beroep van appellant, namens het Skrjabin Genootschap, niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Minister van Buitenlandse Zaken had op 11 december 2001 een verzoek tot subsidieverlening van het Skrjabin Genootschap afgewezen. Dit besluit werd door de Minister op 3 juni 2002 bevestigd, waarbij het bezwaar van het Skrjabin Genootschap ongegrond werd verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 10 september 2004 ter zitting werd behandeld.

De rechtbank had overwogen dat de Vereniging het Skrjabin Genootschap per 1 november 1994 was ontbonden, waardoor het beroep niet-ontvankelijk was. In hoger beroep werd aangevoerd dat de Stichting Muziekcentrum Oosterleek als rechtsopvolger van de Vereniging moest worden aangemerkt, maar de Raad van State oordeelde dat hier geen bewijs voor was. Ook werd vastgesteld dat appellant zelf geen belanghebbende was, omdat hij niet de subsidieaanvraag had ingediend en de afwijzing niet op hem was gericht.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 3 november 2004.

Uitspraak

200402042/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2001 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) een verzoek van [verzoeker], namens het Skrjabin Genootschap, tot subsidieverlening afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2002 heeft de Minister het daartegen door [verzoeker], namens het Skrjabin Genootschap, gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant beweerdelijk namens het Skrjabin Genootschap ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 29 maart, 19 april en 1 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 mei 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn van partijen nadere stukken ontvangen. Afschriften hiervan zijn aan de wederpartij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2004, waar appellant in persoon, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. F. Sevriens, gemachtigde, en J. Peters, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de Vereniging het Skrjabin Genootschap met ingang van 1 november 1994 is ontbonden en dat het beweerdelijk namens de Vereniging ingestelde beroep derhalve niet-ontvankelijk is. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd biedt geen grond dit oordeel voor onjuist te houden.
Evenzeer terecht heeft de rechtbank overwogen dat het betoog dat de Stichting Muziekcentrum Oosterleek, als rechtsopvolger van de Vereniging als eiseres moet worden aangemerkt, geen doel treft, omdat van een dergelijke rechtsopvolging niet is gebleken.
De Afdeling voegt hier nog aan toe dat ook appellant als persoon niet in zijn beroep ontvangen kan worden, omdat hij niet de subsidieaanvraag heeft gedaan en de afwijzing daarvan zich ook niet tot hem richt, zodat hij in die hoedanigheid geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.    Het hoger beroep is derhalve ongegrond en de aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden bevestigd te worden.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op3 november 2004
47-424.