ECLI:NL:RVS:2004:AR5080

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402520/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.A.M. van Angeren
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring woonruimte door college van burgemeester en wethouders van Bergen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen op 6 augustus 2002 een aanvraag van de wederpartij om een urgentieverklaring voor woonruimte in de regio Noord-Kennemerland afgewezen. De wederpartij heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college ongegrond verklaard op 11 februari 2003. De rechtbank Alkmaar heeft op 17 februari 2004 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Het college heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 12 oktober 2004 behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door P. Schwachöfer, en de wederpartij, bijgestaan door mr. B. Liefting-Voogd, waren aanwezig. De Raad heeft overwogen dat de afwijzing van de urgentieverklaring niet op een deugdelijke grondslag berustte. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de Huisvestingswet geen ruimte biedt voor het onderscheid dat de appellant voor ogen had, en dat de binding aan de regio ook van toepassing is op aanvragen om een urgentieverklaring.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de beslissing op bezwaar op een onjuiste grondslag berustte. Het hoger beroep van het college is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij, die op € 663,58 zijn vastgesteld, inclusief kosten voor rechtsbijstand.

Uitspraak

200402520/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 17 februari 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft appellant een aanvraag van [wederpartij] om een urgentieverklaring voor woonruimte in de regio Noord-Kennemerland afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaar zal nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 mei 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door P. Schwachöfer, ambtenaar der gemeente, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. B. Liefting-Voogd, advocaat te Hoorn, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 13c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet, zoals die luidde ten tijde van de beslissing op bezwaar en voorzover hier van belang (hierna: de Hw), wordt geen onderscheid naar economische of maatschappelijke binding gemaakt ten aanzien van woningzoekenden waarvan redelijkerwijs niet of niet meer verwacht kan worden dat zij door het duurzaam verrichten van arbeid in hun bestaan voorzien, zoals gepensioneerden, ernstig invaliden en langdurig werklozen.
Ingevolge artikel 2.5.4., eerste lid, van de Huisvestingsverordening Bergen (2001; hierna: de verordening) – voorzover hier van belang - verlenen burgemeester en wethouders een urgentieverklaring slechts aan woningzoekenden met een binding aan de regio. Ingevolge paragraaf 2 van het Uitvoeringsvoorschrift Urgentiebepaling komen voor een urgentieverklaring in aanmerking ingezetenen van de regio en maatschappelijk gebondenen aan de regio. Vestigers en personen/huishoudens genoemd in artikel 13, lid c, van de Huisvestingswet kunnen wel reageren op het aanbod van woningen, maar kunnen niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komen.
2.2.    Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank dat de beslissing op bezwaar berust op een ondeugdelijke grondslag, voorzover daarin het standpunt is ingenomen dat [wederpartij] niet voldoet aan het vereiste van binding aan de regio. Appellant voert aan dat artikel 13c van de Hw uitsluitend handelt over het verstrekken van een huisvestingsvergunning en niet ziet op het verkrijgen van een urgentieverklaring.
Ter zitting heeft appellant ook het oordeel van de rechtbank omtrent de overige criteria genoemd in artikel 2.5.4., eerste lid, van de verordening bestreden. De Afdeling laat dit betoog als zijnde in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. Niet valt in te zien dat appellant deze beroepsgronden niet reeds in het hoger-beroepschrift heeft kunnen opwerpen.
2.3.    Voor het maken van een onderscheid zoals appellant dat voor ogen heeft, biedt de Hw naar het oordeel van de Afdeling geen ruimte. In de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Huisvestingswet (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24486, nr. 3, bladzijde 5) staat over artikel 13c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hw dat de bijzondere positie van de genoemde categorieën woningzoekenden slechts geldt ten aanzien van eventuele eisen inzake economische of maatschappelijke binding. Zij zullen volgens de memorie van toelichting dus wel steeds aan de andere geldende maatstaven voor vergunningverlening, zoals bijvoorbeeld passendheids- en urgentiecriteria moeten voldoen. Gelet hierop en in aanmerking genomen de plaatsing van artikel 13c van de Hw in paragraaf 3 van de Hw, stelt de Afdeling vast dat artikel 13c van de Hw ook van toepassing is beslissingen op aanvragen om een urgentieverklaring. Nu ingevolge de definitiebepaling van artikel 1, eerste lid, onder m, de binding aan de regio een criterium voor de maatschappelijke binding vormt, kan een daarop betrekkende voorwaarde niet tevens onder de urgentiecriteria worden gebracht.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat, voorzover de toepassing van artikel 2.5.4., eerste lid, van de verordening in samenhang met het Uitvoeringsvoorschrift Urgentiebepaling ertoe strekt dat binding aan de regio aan personen als bedoeld in artikel 13c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hw als vereiste wordt gesteld, zulks in strijd is met de Hw. De rechtbank heeft derhalve terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar op een onjuiste grondslag berust.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voorzover aangevallen, te worden bevestigd.
2.5.    Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevallen;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 663,58, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Bergen te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer).
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004
290.