200406300/2.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de vereniging "Vereniging Vrienden Oostvlietpolder", gevestigd te Leiden,
2. de stichting "Stichting Belangenbehartiging Oostvlietpolder", gevestigd te Leiden,
3. [verzoeker sub 3], wonend te [woonplaats],
4. de vereniging "Vereniging Bewoners Vrouwenweg", gevestigd te Leiden,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 20 januari 2004 heeft de gemeenteraad van Leiden het bestemmingsplan “Oostvlietpolder” vastgesteld.
Bij besluit van 6 juli 2004, kenmerk DRM/ARB/04/1506A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder per fax van 29 juli 2004, ingekomen op dezelfde datum, de Stichting Belangenbehartiging Oostvlietpolder bij brief van 10 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2004, [verzoeker sub 3] bij brief van 10 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2004, en de Vereniging Bewoners Vrouwenweg bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2004, beroep ingesteld.
Per fax van 29 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2004, heeft de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 10 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2004, heeft de Stichting Belangenbehartiging Oostvlietpolder de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 10 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2004, heeft [verzoeker sub 3] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2004, heeft de Vereniging Bewoners Vrouwenweg de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 oktober 2004, waar de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer, advocaat te Dordrecht, de Stichting Belangenbehartiging Oostvlietpolder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [verzoeker sub 3], in persoon, de Vereniging Bewoners Vrouwenweg, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en D.A. Scholten en A.V. de Kok, ambtenaren van de gemeente, namens de gemeenteraad van Leiden, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Vliet, de Vrouwenvaart, de A4 en het recreatiegebied Vlietlanden. Het plan voorziet onder meer in de ontwikkeling van een bedrijventerrein en woningen.
2.3. Verzoekers stellen dat het plan niet in werking mag treden voordat in de bodemprocedure op de beroepen is beslist, nu het plan volgens hen in strijd is met onder meer het rijksbeleid, de Habitat- en Vogelrichtlijn en het Besluit luchtkwaliteit (Stb. 2001, 269). Ook overigens is het plan volgens verzoekers op een groot aantal onderdelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening, onder meer wat betreft de verkeersafwikkeling en de aard en hoogte van het bedrijventerrein en het functioneren van de ecologische verbindingszone.
2.4. Verweerder stelt dat de verzoeken dienen te worden afgewezen, aangezien het plan voorzover dit voorziet in een bedrijventerrein en woningen uitsluitend uit te werken bestemmingen bevat.
2.5. De gemeenteraad stelt dat van groot belang is dat het plan rechtskracht verkrijgt zodat kan worden begonnen met de eerste fase van de ontwikkeling van het bedrijventerrein die bestaat uit de verplaatsing van volkstuinen naar andere gronden in het plangebied. Met de overige werkzaamheden zoals het bouwrijp maken van de gronden zal worden gewacht tot uitspraak is gedaan in de bodemprocedure zodat volgens de gemeenteraad geen spoedeisend belang bestaat bij schorsing van het besluit. Hij stelt zich voorts op het standpunt dat de bezwaren inzake de luchtkwaliteit niet-ontvankelijk zijn, aangezien deze eerst in beroep zijn aangevoerd.
2.6. De Voorzitter verwacht niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de bezwaren inzake de luchtkwaliteit niet aan de orde kunnen komen.
Volgens de plantoelichting brengt het bedrijventerrein van 40 ha netto een verkeersproductie van ongeveer 8000 motorvoertuigen/etmaal met zich. In de plantoelichting staat voorts vermeld dat de ontsluiting van het plangebied beperkt is en dat oplossingen voor de verkeersafwikkeling niet zonder ingrijpende infrastructurele maatregelen kunnen worden gevonden. Mogelijke oplossingen zijn, zo is ter zitting bevestigd, verschoven naar de fase van uitvoering van het plan omdat maatregelen zoals doortrekking van de Churchilllaan en de aanleg van de A11/N11 niet dan na afronding van nadere procedures kunnen worden verwezenlijkt.
De Voorzitter betwijfelt of het op deze wijze verschuiven van mogelijke oplossingen voor een adequate verkeersafwikkeling naar de fase van uitvoering van het plan voldoet aan de eisen die in artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 worden gesteld.
Voorts is ter zitting niet aannemelijk geworden dat is voldaan aan de eisen van het Besluit luchtkwaliteit. Blijkens de in de plantoelichting opgenomen paragraaf inzake de luchtkwaliteit is bezien in hoeverre het aspect luchtkwaliteit langs verkeerswegen belemmeringen oplevert voor de ruimtelijke ontwikkelingen die in het plan mogelijk worden gemaakt. In dit verband is onderzocht op welke plaatsen in het plan gevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt op gronden waar de grenswaarden voor stikstofdioxide worden overschreden en in hoeverre een mogelijke reconstructie van de Europaweg gevolgen heeft voor de concentratie stikstofdioxide ter plaatse van gevoelige bestemmingen. Nog daargelaten dat deze resultaten, anders dan waarvan in het Besluit luchtkwaliteit wordt uitgegaan, uitsluitend betrekking hebben op de luchtkwaliteit wat betreft de stof stikstofdioxide in 2015 ter plaatse van gevoelige bestemmingen, blijkt niet dat is onderzocht wat de gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn van de ruimtelijke ontwikkelingen die met het plan worden mogelijk gemaakt ten opzichte van de autonome situatie, zoals onder meer op het aspect van de verkeersaantrekkende werking die van deze ontwikkelingen uitgaat.
2.7. Gelet op het voorgaande heeft de Voorzitter twijfel of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Gelet hierop en in aanmerking nemend de samenhang tussen de in het plan opgenomen bestemmingen ziet de Voorzitter, alle belangen afwegend, aanleiding de verzoeken in te willigen en de nader te melden voorlopige voorziening te treffen. Hierbij is tevens van belang dat ter zitting niet is gebleken dat de verplaatsing van de volkstuinen geen aantasting van de door verzoekers genoemde natuurwaarden met zich kan brengen terwijl voorts niet aannemelijk is geworden dat, gelet op de betrokken belangen, met de uitvoering van het plan niet kan worden gewacht totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
2.8. Verweerder dient op navolgende wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder. Ten aanzien van de overige appellanten is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 6 juli 2004, kenmerk DRM/ARB/04/1506A;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht (€ 273,00 voor de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder, de Stichting Belangenbehartiging Oostvlietpolder, en de vereniging Bewoners Vrouwenweg, ieder afzonderlijk, en € 136,00 voor [verzoeker sub 3]) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004