ECLI:NL:RVS:2004:AR5421

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401938/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan supermarkt wegens overtreding geluidnormen

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 november 2004 uitspraak gedaan over een beroep van een appellante, een supermarkt gevestigd te Waalre, tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Waalre. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan appellante is opgelegd op 22 april 2003, omdat de geluidnormen voor de nachtperiode (23.00 – 7.00 uur) zouden zijn overtreden. De dwangsom was vastgesteld op € 1.500,00 per overtreding, met een maximum van € 30.000,00. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, en het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard in een besluit van 20 januari 2004.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 september 2004. Appellante voerde aan dat verweerder niet gelijktijdig een last onder dwangsom en een nadere eis mag stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat er geen rechtsregel is die dit verbiedt. De Raad concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen, omdat niet vaststaat dat appellante de geluidnormen heeft overtreden. De besluiten van 22 april 2003 en 1 mei 2003 zijn vernietigd, en de Raad heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

De Raad heeft ook geoordeeld dat de proceskosten van appellante door de gemeente Waalre moeten worden vergoed, inclusief het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met het opleggen van sancties en de noodzaak om te kunnen onderbouwen dat overtredingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

Uitspraak

200401938/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Waalre,
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalre,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2003 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 1.500,00 per keer dat wordt geconstateerd dat de geluidnormen voor de nachtperiode (23.00 – 7.00 uur) worden overtreden welke ingevolge voorschrift 1.1.1 juncto 1.1.5 van bijlage 2 van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) gelden voor de inrichting “Albert Heijn supermarkt” op het perceel Den Hof 4 te Waalre. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 30.000,00.
Bij besluit van 1 mei 2003 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit de nadere eis gesteld dat het laden en lossen van goederen ten behoeve van de inrichting dient plaats te vinden in de inpandige laad- en lossluis.
Bij besluit van 20 januari 2004, verzonden op 23 januari 2004, heeft verweerder de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 april 2004.
Bij brief van 14 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.1.1.    Krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef onder a, van het Besluit, voorzover hier van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in bijlage 2 opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
In voorschrift 4.1.4 van bijlage 2 van het Besluit, voorzover hier van belang, is bepaald dat het bevoegd gezag een nadere eis kan stellen met betrekking tot de gedragsregels die in acht moeten worden genomen ten einde aan voorschrift 1.1.5 te voldoen.
2.1.2.    Ingevolge voorschrift 1.1.1 van bijlage 2 van het Besluit, voorzover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau (Laeq) en het piekniveau (Lmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichtte werkzaamheden en activiteiten, dat het equivalente niveau niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en het piekniveau niet meer dan 60 dB(A) gedurende de nachtperiode op de gevel van woningen.
Ingevolge voorschrift 1.1.5 van bijlage 2 van het Besluit, voorzover hier van belang, worden in gevallen waarin op de inrichting voorschrift 3.2 van bijlage 1 van het Besluit detailhandel milieubeheer van toepassing was, de waarden van de equivalente geluidniveaus ter plaatse van woningen in tabel I van voorschrift 1.1.1 met 5 dB verhoogd. De eerste volzin is niet van toepassing indien lagere waarden waren vastgesteld in de milieuvergunning die gold op de datum van inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in de eerste volzin. In dat geval gelden die lagere waarden.
Ingevolge voorschrift 1.1.6 van bijlage 2 van het Besluit, voorzover hier van belang, zijn, in gevallen waarin op de inrichting voorschrift 3.6 van bijlage 1 van het Besluit detailhandel milieubeheer van toepassing was, de piekniveaus, genoemd in tabel I van voorschrift 1.1.1, niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 6.00 en 19.00 uur. De eerste volzin is niet van toepassing indien een andere periode was vastgelegd in de milieuvergunning die gold op 1 december 1989.
Ingevolge voorschrift 4 van de op 8 juli 1980 verleende oprichtingsvergunning krachtens de Hinderwet (hierna: de oprichtings-vergunning), voorzover hier van belang, mag het niveau (Leq) van het door de inrichting verspreide geluid op de westelijke terreingrens bij het hek naast de oprit, in het verlengde van de zuidelijke muur van het magazijn, de waarde van 45 dB(A) tussen 7.00 en 19.00 uur, 40 dB(A) tussen 19.00 en 22.00 uur en 35 dB(A) tussen 22.00 uur en 7.00 uur niet overschrijden.
Ingevolge voorschrift 2 van de oprichtingsvergunning, voorzover hier van belang, mag tussen 22.00 en 7.00 uur geen bevoorrading van de inrichting plaatsvinden; alsdan mogen geen goederen en emballage in of uit het gebouw worden gebracht.
2.2.    Appellante heeft aangevoerd dat verweerder niet vrijwel gelijktijdig met het opleggen van een last onder dwangsom een nadere eis mag stellen.
2.2.1.    De Afdeling overweegt dat het stellen van een nadere eis berust op een van het opleggen van een last onder dwangsom te onderscheiden wettelijke bevoegdheid. Er is geen rechtsregel op grond waarvan verweerder van deze bevoegdheid niet (vrijwel) gelijktijdig met de bevoegdheid tot het opleggen van last onder dwangsom gebruik mag maken. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.3.    Aan het besluit van 22 april 2003 heeft verweerder de overweging ten grondslag gelegd dat voor de inrichting ingevolge de voorschriften 1.1.1 en 1.1.5 van bijlage 2 van het Besluit op de gevel van woningen de piekgeluidgrenswaarde van 60 dB(A) respectievelijk de, in voorschrift 4 van de oprichtingsvergunning gestelde, equivalente geluidgrenswaarde van 35 dB(A) gedurende de nachtperiode geldt. Aangezien uit een akoestisch onderzoek van 21 februari 2003 blijkt dat deze geluidgrenswaarden tijdens het laden en lossen tussen 6.00 en 7.00 uur zijn overschreden, acht verweerder zich bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom.
2.3.1.    Aan het besluit van 1 mei 2003 heeft verweerder de overweging ten grondslag gelegd dat voor de inrichting ingevolge voorschrift 1.1.5 van bijlage 2 van het Besluit op de gevel van woningen de, in voorschrift 4 van de oprichtingsvergunning gestelde, equivalente geluidgrenswaarden van 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag- en de avondperiode gelden. Aangezien niet aan deze geluidgrenswaarden wordt voldaan, acht verweerder het stellen van een nadere eis nodig.
2.4.    Appellante heeft betoogd dat verweerder bij het nemen van de besluiten van 22 april 2003 en 1 mei 2003 niet is uitgegaan van de voor de inrichting thans geldende geluidgrenswaarden. Voorts heeft zij betoogd dat het akoestisch onderzoek van 21 februari 2003 ondeugdelijk is.
2.4.1.    Vast staat dat op 1 december 1989 de onderhavige inrichting reeds was opgericht en onder meer de voorschriften 2 en 4 van de oprichtingsvergunning golden. Op die datum is het Besluit detailhandel milieubeheer, waaronder de voorschriften 3.2 en 3.6 van de daarbij behorende bijlage 1, op de inrichting van toepassing geworden. De inrichting valt sinds 1 oktober 1998 onder de werkingssfeer van het Besluit.
2.4.2.    Nu voorschrift 3.6 van bijlage 1 van het Besluit detailhandel milieubeheer op de inrichting van toepassing was, zijn ingevolge de eerste volzin van voorschrift 1.1.6 van bijlage 2 van het Besluit de piekniveaus, genoemd in tabel I van voorschrift 1.1.1, niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 6.00 en 19.00 uur. Anders dan verweerder heeft gesteld doet hieraan niet af dat in voorschrift 2 van de oprichtingsvergunning was vastgelegd dat tussen 22.00 en 7.00 uur geen bevoorrading van de inrichting mocht plaatsvinden, aangezien dit verbod geen andere periode inhield dat de piekniveaus niet van toepassing waren op het laden en lossen zoals bedoeld in de tweede volzin van voorschrift 1.1.6 van bijlage 2 van het Besluit.
2.4.3.    Voorts worden, nu voorschrift 3.2 van bijlage 1 van het Besluit detailhandel milieubeheer op de inrichting van toepassing was, ingevolge de eerste volzin van voorschrift 1.1.5 van bijlage 2 van het Besluit de waarden van de equivalente geluidniveaus ter plaatse van woningen in tabel I van voorschrift 1.1.1 met 5 dB verhoogd. Anders dan verweerder heeft gesteld doet hieraan niet af dat in voorschrift 4 van de oprichtingsvergunning lagere waarden waren vastgesteld voor het equivalente geluidniveau, aangezien deze lagere waarden niet golden ter plaatse van de gevel van woningen zoals bedoeld in de tweede en derde volzin van voorschrift 1.1.5 van bijlage 2 van het Besluit, maar ter plaatse van de westelijke terreingrens bij het hek naast de oprit, in het verlengde van de zuidelijke muur van het magazijn.
2.4.4.    Verweerder heeft het vorenstaande miskend in de besluiten van 22 april 2003 en 1 mei 2003. Voorts is blijkens de stukken het akoestisch onderzoek van 21 februari 2003 gebaseerd op berekeningen en niet op metingen. Deze berekeningen berusten uitsluitend op aannames, terwijl er feitelijk geen overtreding is geconstateerd.
Geconcludeerd moet derhalve worden dat niet vast staat dat appellante de voorschriften 1.1.1 en 1.1.5 van bijlage 2 van het Besluit heeft overtreden. Hieruit volgt dat verweerder niet bevoegd was appellante vanwege de overtreding van voormelde voorschriften een last onder dwangsom op te leggen, zodat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet, in samenhang bezien met artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Evenmin staat vast dat de gestelde nadere eis nodig is om aan voorschrift 1.1.5 van bijlage 2 van het Besluit te voldoen. Hieruit volgt dat verweerder niet bevoegd was om een nadere eis te stellen ten einde aan voormeld voorschrift te voldoen, zodat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, in samenhang bezien met voorschrift 4.1.4 van de daarbij behorende bijlage 2.
2.5.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van de last onder dwangsom en het stellen van de nadere eis kan de beslissing van verweerder op de bezwaarschriften van appellante tegen de primaire besluiten slechts strekken tot het herroepen van deze besluiten. De Afdeling zal daarom op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waalre van 20 januari 2004;
III.    herroept de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Waalre van 22 april 2003 en 1 mei 2003;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 20 januari 2004;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Waalre in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 692,78,
waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Waalre te worden betaald aan appellante;
VI.    gelast dat de gemeente Waalre aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
154-399.