ECLI:NL:RVS:2004:AR5423

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402859/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • H. Borstlap
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging saneringplan bodemverontreiniging Krommendijk Almelo

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 november 2004 uitspraak gedaan over een geschil tussen de gemeente Almelo en een appellante betreffende de wijziging van een saneringplan voor bodemverontreiniging aan de Krommendijk te Almelo. De gemeente had op 25 augustus 2003 ingestemd met het verzoek van appellante tot wijziging van het saneringplan, dat oorspronkelijk was goedgekeurd bij besluit van 22 september 1998. Echter, op 24 februari 2004 heeft de gemeente het eerdere besluit herroepen na een bezwaar van een belanghebbende. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoerde dat het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden omdat het te laat was ingediend.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 september 2004, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.J.Th. Bouma, en de gemeente door mr. M. Klutman en ing. Wiltvank. Tijdens de zitting heeft de gemeente aangegeven dat zij, na heroverweging, tot de conclusie was gekomen dat het bezwaar van de belanghebbende ongegrond was en dat zij een nieuw besluit had genomen waarin aan appellante tegemoet werd gekomen.

De Raad van State heeft vastgesteld dat appellante geen processueel belang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit, aangezien de gemeente haar standpunt had herzien. Daarom heeft de Raad van State het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan.

Uitspraak

200402859/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2003 heeft verweerder van rechtswege ingestemd met het verzoek van appellante van 26 mei 2003 tot wijziging van het saneringplan van september 1998 voor het geval van bodemverontreiniging aan de Krommendijk te Almelo, waarmee bij besluit van 22 september 1998 is ingestemd.
Bij besluit van 24 februari 2004, kenmerk 2003/33328, verzonden op 27 februari 2004, heeft verweerder het hiertegen door de [belanghebbende] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 25 augustus 2003 herroepen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 mei 2004.
Bij brief van 10 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afsluiting van het vooronderzoek zijn nadere stukken van de bezwaarmaker en van verweerder ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J.Th. Bouma, advocaat te Enschede, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Klutman en ing. Wiltvank, ambtenaren van de gemeente zijn verschenen. Tevens is namens bezwaarmaker mr. R.T. Kirpestein, gemachtigde, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante voert aan dat verweerder het op 7 oktober 2003 door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten verklaren omdat dit bezwaar te laat was ingediend.
2.1.1.    Verweerder stelt in het verweerschrift dat hij bij nader inzien van mening is dat dit inderdaad het geval is. Uit een door verweerder ingezonden nader stuk blijkt dat hij op 24 augustus 2004, kenmerk 2004/25686, het oude besluit heeft ingetrokken en een nieuw besluit heeft genomen waarin het bezwaar van [belanghebbende] ongegrond wordt verklaard.
2.1.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde te zitting blijkt dat verweerder op grond van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht een nieuw besluit heeft genomen waarin geheel aan appellante tegemoet wordt gekomen. Gelet hierop en nu noch ter zitting, noch anderszins is gebleken van feiten of omstandigheden die op het tegendeel wijzen, is de Afdeling van oordeel dat appellante geen processueel belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het onderhavige besluit. Het beroep moet derhalve reeds om deze reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Klap
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
315.