ECLI:NL:RVS:2004:AR5424

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405438/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • R.H. Lauwaars
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en beroep tegen gemeentelijke besluiten inzake Zeehaven IJmuiden

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Zeehaven IJmuiden" door de gemeenteraad van Velsen, vastgesteld op 26 juni 2002. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft op 10 december 2002 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, maar dit besluit werd gedeeltelijk vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 december 2003. Na een heroverweging heeft het college op 18 mei 2004 opnieuw goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan, waarop appellanten beroep hebben ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op 21 oktober 2004 behandeld. Appellante sub 1, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, en appellanten sub 2, vertegenwoordigd door R. van Rijk en mr. drs. Th.F. Roest, hebben hun standpunten toegelicht. Verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, heeft het standpunt van het college verdedigd. Ook de gemeenteraad van Velsen en de Stichting Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij waren aanwezig.

De Afdeling heeft overwogen dat appellante sub 2B geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpplan, waardoor haar beroep niet-ontvankelijk is. Voor appellante sub 1 is geoordeeld dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeer" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, ondanks de bezwaren van appellante. De Afdeling heeft vastgesteld dat de eigendomsverhoudingen niet van doorslaggevende betekenis zijn en dat de gemeenteraad de eerst aangewezen instantie is om de noodzaak van een kiosk te beoordelen. Het beroep van appellante sub 1 is ongegrond verklaard.

Voor appellante sub 2A is eveneens geoordeeld dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijven" niet in strijd is met de wet. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de afstand tot hindergevoelige functies in overeenstemming is met de milieucategorieën en dat de gemeenteraad een zelfstandige belangenafweging heeft gemaakt. Het beroep van appellante sub 2A is ook ongegrond verklaard. De beslissing van de Afdeling is openbaar uitgesproken op 10 november 2004.

Uitspraak

200405438/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2.    [appellanten sub 2A en sub 2B], onderscheidenlijk gevestigd te [plaats] en [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Velsen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Zeehaven IJmuiden" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 december 2002, kenmerk 2002-27495, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 10 december 2002 bij uitspraak van 17 december 2003, no. 200300598/1, gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 mei 2004, kenmerk 2004-21718, voorzover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 1 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2004, en appellanten sub 2 bij brief van 9 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2004, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigden], appellanten sub 2, vertegenwoordigd door R. van Rijk en bijgestaan door mr. drs. Th.F. Roest en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar de gemeenteraad van Velsen, vertegenwoordigd door H. Kloosterman, ambtenaar van de gemeente, en de Stichting Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij, vertegenwoordigd door R.E. Dommerholt en F.M. Delwel, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    [Appellante sub 2B] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad noch tijdig bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij verweerder.
2.2.    Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 23, eerste lid, en artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tijdig tegen het ontwerpplan een zienswijze bij de gemeenteraad en tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht.
Dit is slechts anders, voorzover hier van belang, indien het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze en bedenkingen in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep van [appellanten sub 2] is niet-ontvankelijk voorzover dit is ingediend door [appellante sub 2B].
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4.    Het plangebied heeft betrekking op het havengebied van IJmuiden. Het plan beoogt de plansystematiek en –regeling, neergelegd in het bestemmingsplan "Zeehaven IJmuiden" uit 1996, te verduidelijken alsmede een beperkte actualisatie te bewerkstelligen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
[Appellante sub 1]
2.5.    In het eerste goedkeuringsbesluit heeft verweerder goedkeuring verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeer" dat betrekking heeft op gronden aan het Sluisplein waar de [appellante sub 1] een verkoopkiosk wil bouwen. Bij haar uitspraak van 17 december 2003 heeft de Afdeling het eerste goedkeuringsbesluit wat betreft dit plandeel vernietigd wegens strijd met de bij het voorbereiden van een besluit in acht te nemen zorgvuldigheid. Zij heeft daartoe overwogen dat verweerder zich in het verweerschrift in zoverre op een ander standpunt stelt dan in het bestreden besluit en dat niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven.
2.5.1.    In het bestreden besluit heeft verweerder wederom goedkeuring verleend aan dit plandeel. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verwezenlijking van een plan als bedoeld in artikel 30 van de WRO dat voorziet in de gewenste kiosk uiterst onzeker is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de gronden waarop appellante de mogelijkheid tot het verwezenlijken van een kiosk wenst in eigendom zijn van de vennootschap "Zeehaven IJmuiden N.V." en dat is gebleken dat de vennootschap deze gronden geheel vrij wil houden in verband met de aan- en afvoerbewegingen rond de veerdienst die vanaf de terminal op het Sluisplein opereert. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat de noodzaak van een kiosk twijfelachtig is, aangezien appellante haar rondvaartactiviteiten jarenlang zonder kiosk heeft uitgevoerd.
2.5.2.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte wederom goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel. Zij stelt dat verweerder, nu de gemeenteraad geen afweging heeft gemaakt met betrekking tot de door haar gewenste kiosk, goedkeuring had moeten onthouden aan het plan. Zij stelt dat verweerder, nu hij terecht overweegt dat de gemeenteraad de eerst aangewezen instantie is om de noodzaak van een kiosk te beoordelen, de gemeenteraad daartoe gelegenheid had moeten geven door goedkeuring aan het plandeel te onthouden. Voorts stelt zij dat de privaatrechtelijke eigendomssituatie niets zegt over de ruimtelijke noodzaak van de kiosk. Appellante gevoelt dringende behoefte aan een kiosk.
2.5.3.    De Afdeling stelt voorop dat eigendomsverhoudingen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis zijn. Aan eigendomsverhoudingen kan wel betekenis toekomen indien zij van een dusdanige aard zijn dat daarmee de verwezenlijking van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is. Blijkens het bestreden besluit is uit onderzoek door verweerder gebleken dat niet aannemelijk is dat de vennootschap die de gronden waarop appellante een kiosk wil bouwen in eigendom heeft, bereid is deze hiervoor binnen de planperiode ter beschikking te stellen aan appellante. Dat de vennootschap, naar ter zitting is gebleken, in het recente verleden voor enkele dagen toestemming heeft gegeven een kleine kiosk te plaatsen, brengt niet met zich dat aannemelijk is dat het standpunt van de vennootschap in deze is gewijzigd. Gelet hierop heeft verweerder in zijn bestreden besluit in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan de eigendomssituatie.
Ter zitting is door de gemeenteraad gesteld dat hij losstaande bebouwing, zoals een kiosk, op het Sluisplein niet wenselijk acht. Voorts is daar door de gemeenteraad verklaard dat zich in de nabijheid van de steiger van appellante gronden bevinden met de bestemming "Bedrijven" waarop planologisch gezien nog plaats is voor een kiosk. Gelet op een en ander acht de Afdeling het niet onredelijk dat verweerder heeft ingestemd met het plan voorzover dit niet voorziet in de bouw van een kiosk op de door appellante gewenste plaats.
2.5.4.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
2.5.5.    Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
[Appellante sub 2A]
2.6.    Verweerder heeft in het eerste goedkeuringsbesluit voorts goedkeuring verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijven" dat betrekking heeft op gronden aan de Trawlerkade tegenover het bedrijfspand van [appellante sub 2A]. Bij haar uitspraak van 17 december 2003 heeft de Afdeling het eerste goedkeuringsbesluit wat betreft dit plandeel vernietigd wegens strijd met de bij het voorbereiden van een besluit in acht te nemen zorgvuldigheid. Zij heeft hiertoe, voorzover van belang, overwogen dat verweerder de planologische aanvaardbaarheid van het desbetreffende plandeel met name heeft bezien met het oog op de bouwplannen van de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (hierna: KNRM) en dat niet is gebleken dat verweerder aandacht heeft besteed aan de planologische aanvaardbaarheid van de mogelijkheden die het plan biedt om een gebouw met een lengte van 75 meter op te richten alsmede andere bedrijfsactiviteiten toe te staan dan die van de KNRM.
2.6.1.    In het bestreden besluit heeft verweerder wederom goedkeuring verleend aan dit plandeel. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de lengte van het plandeel is gekozen om meer vrijheid in de situering mogelijk te maken en dat gronden als deze in principe intensief moeten kunnen worden gebruikt.
Voorts stelt verweerder dat de afstand van het plandeel tot de dichtstbijzijnde hindergevoelige functie 225 meter bedraagt. Hij wijst erop dat gelet op de planvoorschriften alleen bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3, of bedrijfsactiviteiten die daarmee naar aard en omvang gelijkgesteld kunnen worden, toelaatbaar zijn. Hij acht dit uit milieuhygiënisch oogpunt en uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar.
2.6.2.    [Appellante sub 2A] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte wederom goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Voor verklaring van haar standpunt heeft appellante verwezen naar het door haar tegen het eerste goedkeuringsbesluit ingediende beroepschrift.
Hierin heeft appellante gesteld dat de in het plan voorziene bebouwing het uitzicht vanuit haar pand zal aantasten, hinder door het wegnemen van licht en lucht zal veroorzaken en parkeerproblemen met zich zal brengen. Voorts heeft zij gesteld dat de gemeenteraad blijkens de reactie op de ingediende zienswijze ten onrechte economische motieven doorslaggevend heeft geacht in de besluitvorming.
Daarnaast stelt appellante dat de activiteiten die in het gebouw zullen worden gevestigd behoren tot milieucategorie 4.
2.6.3.    Wat betreft de in het plan voorziene bedrijfsactiviteiten overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van de planvoorschriften dient de minimale afstand van een bedrijf tot hindergevoelige functies zoals woningen in overeenstemming te zijn met de in de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemde milieucategorie en de daarbij behorende minimale afstand. De minimale afstanden zijn per milieucategorie aangegeven in een tabel. Door verweerder is onweersproken gesteld dat de afstand tot de dichtstbijzijnde hindergevoelige functie 225 meter bedraagt. Gelet op deze afstand en het bepaalde in het vierde lid zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3. Daarnaast is het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 4, negende lid van de planvoorschriften bevoegd vrijstelling te verlenen voor bedrijven uit een hogere categorie, voorzover deze naar aard en omvang gelijkgesteld kunnen worden met activiteiten tot en met milieucategorie 3.
Verweerder heeft geen reden behoeven te zien de activiteiten die het plan ter plaatse mogelijk maakt daar niet passend te achten.
2.6.4.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming "Bedrijven" onder meer bestemd voor bedrijven en bijzondere voorzieningen, zoals bebouwing ten behoeve van de KNRM.
De oppervlakte van het plandeel is ongeveer 75 bij 23 meter. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften, in samenhang met de plankaart, mogen de gronden voor veertig procent bebouwd worden. Het plan maakt derhalve bebouwing met een lengte van ongeveer 75 meter mogelijk. De toegestane bouwhoogte is ingevolge artikel 4, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de plankaart, 11 meter.
De afstand van het pand van appellante tot de desbetreffende gronden bedraagt 13 meter. Gelet op deze afstand heeft verweerder niet aannemelijk behoeven te achten dat de bebouwing ernstige hinder door het wegnemen van lucht en licht met zich zal brengen.
Vast staat wel dat de in het plan voorziene bebouwing het uitzicht vanuit het pand van appellante zal aantasten. De Afdeling stelt te dien aanzien voorop dat in het algemeen geen blijvend recht op uitzicht bestaat. Appellante heeft voorts geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aantasting van het uitzicht in dit geval ernstige gevolgen met zich zou brengen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder hieraan in redelijkheid een beperkt gewicht kunnen toekennen.
Voorts heeft verweerder, mede in aanmerking genomen dat het plandeel slechts voor 40 procent mag worden bebouwd, geen aanleiding behoeven te zien voor het oordeel dat als gevolg van deze bouwmogelijkheid ernstige parkeerproblemen te verwachten zijn. Ook voor het overige is niet gebleken van omstandigheden van verkeerskundige aard waarmee verweerder rekening had dienen te houden.
Wat betreft de door appellante gestelde omstandigheid dat de gemeenteraad in zijn belangenafweging ten onrechte economische motieven de doorslag heeft laten geven, stelt de Afdeling vast dat verweerder in het bestreden besluit een zelfstandige inhoudelijke belangenafweging heeft gemaakt, waarin de wenselijkheid van het intensief gebruiken van de aanwezige ruimte ter plaatse ligt besloten.
Overigens is ter zitting gebleken dat inmiddels aan de KNRM een onherroepelijke bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een werkplaats op de aan de orde zijnde gronden.
2.6.5.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van [appellante sub 2A] is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk voorzover dit is ingediend door [appellante sub 2B];
II.    verklaart het beroep van [appellante sub 1] geheel en het beroep van [appellanten sub 2], voorzover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Van Onselen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
178-448.