ECLI:NL:RVS:2004:AR5425

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405733/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor melkgeitenhouderij en beroepsprocedure tegen milieuvergunning

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor een melkgeitenhouderij, verleend door het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel op 11 mei 2004. De vergunning betreft het houden van 1.128 melkgeiten, 300 lammeren, 4.000 opfokgeiten en 10 bokken. De vergunning is verleend krachtens de Wet milieubeheer en is op 27 mei 2004 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning heeft appellante, een partij gevestigd te [plaats], op 8 juli 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State. Appellante betoogt dat de naast de inrichting gelegen sloot, die zij gebruikt als drinkwatervoorziening voor rundvee, vervuild raakt door de activiteiten van de melkgeitenhouderij. Ze stelt dat de nieuw te bouwen schuur en de aanwezige sleufsilo's de sloot onbereikbaar maken voor machinaal vegen en dat een afspraak over het uitbaggeren van de sloot niet is nagekomen.

De Raad van State heeft de zaak op 22 oktober 2004 behandeld, waarbij zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het beroepschrift van appellante grotendeels een herhaling is van eerder ingediende bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit. De Afdeling concludeert dat verweerder adequaat op deze bedenkingen is ingegaan en dat appellante geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de weerlegging van de bedenkingen onjuist zouden maken. De Afdeling oordeelt dat de overwegingen van verweerder geen rechtsgevolgen in het leven roepen en dus niet voor vernietiging in aanmerking komen.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 10 november 2004.

Uitspraak

200405733/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de [appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2004, kenmerk Wm 083/03, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een melkgeitenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 27 mei 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.A.M. Coppens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    De bij het bestreden besluit verleende vergunning heeft betrekking op een melkgeitenhouderij voor het houden van 1.128 melkgeiten ouder dan 1 jaar, 300 lammeren, 4.000 opfokgeiten en 10 bokken. Voor de inrichting is eerder bij besluit van 12 september 2000 krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend.
2.2.    Appellante stelt zich op het standpunt dat de naast de onderhavige inrichting gelegen sloot, welke door haar wordt gebruikt als drinkwatervoorziening ten behoeve van rundvee, wordt vervuild als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Aangezien de nieuw te bouwen schuur alsmede de reeds binnen de inrichting aanwezige sleufsilo’s op de rand van de sloot staan, is het volgens appellante niet mogelijk dat deze machinaal wordt geveegd. Voorts betoogt appellante dat de afspraak waarnaar verweerder in de considerans van het bestreden besluit verwijst en welke inhoudt dat vergunninghouder er zorg voor zou dragen dat de betreffende sloot voor 1 mei 2004 zou worden uitgebaggerd, ten onrechte niet volledig is nagekomen.
2.3.    De Afdeling stelt vast dat het beroepschrift van appellante een nagenoeg woordelijke herhaling is van de tegen het ontwerp van het bestreden besluit ingebrachte bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit is verweerder ingegaan op deze bedenkingen. Appellante heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn.
Voorzover appellante in haar beroepschrift verwijst naar de tussen vergunninghouder en verweerder gemaakte afspraak inzake het uitbaggeren van de sloot overweegt de Afdeling, dat deze grond zich niet richt tegen het dictum van het bestreden besluit en de daaraan verbonden voorschriften, maar tegen de overwegingen die aan het bestreden besluit ten grondslag hebben gelegen. Deze overwegingen roepen op zichzelf geen rechtsgevolgen in het leven en kunnen derhalve niet voor vernietiging in aanmerking komen.
2.4.    Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
312-443.