ECLI:NL:RVS:2004:AR5427

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404611/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • N.I. Breunese-van Goor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003 en voorlopige voorziening

Op 3 november 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003" dat op 26 augustus 2003 door de gemeenteraad van Amersfoort was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende verzoekers, waaronder de gemeenteraad van Amersfoort en diverse bewonersverenigingen, beroep ingesteld. De verzoekers stelden dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Utrecht onterecht was, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de inrichting van de gronden in het plangebied en omdat er goedkeuring was onthouden aan twee planvoorschriften.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld op 22 oktober 2004. Tijdens deze zitting zijn de verzoekers vertegenwoordigd door hun advocaten, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door deskundigen. De Voorzitter heeft overwogen dat de uitvoering van het plan niet kan beginnen zonder een vergunning op basis van de Wet milieubeheer. Er was een aanvraag voor deze vergunning ingediend, maar de verwachting was dat deze niet op korte termijn zou worden verleend.

Gezien het ontbreken van spoedeisend belang bij de verzoekers heeft de Voorzitter besloten de verzoeken om voorlopige voorziening af te wijzen. De uitspraak benadrukt dat het oordeel van de Voorzitter voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De beslissing werd genomen zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200404611/2.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.    de gemeenteraad van Amersfoort,
2.    [verzoeker sub 2], gevestigd te [plaats],
3.    de vereniging “Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort”, gevestigd te Amersfoort,
4.    de vereniging “Bewoners Vereniging Vathorst”, gevestigd te Amersfoort,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan "Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003" vastgesteld.
Bij besluit van 6 april 2004, no. 2004REG000773i, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 4 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2004, verzoekster sub 2 bij brief van 7 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2004, verzoekster sub 3 bij brief van 7 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2004, en verzoekster sub 4 bij brief van 7 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2004, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 10 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 8 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2004, heeft verzoekster sub 3 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 7 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2004, heeft verzoekster sub 4 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 oktober 2004, waar verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, [gemachtigden], verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door mr. H.H. Luigies en [gemachtigde], verzoekster sub 3, vertegenwoordigd door [gemachtigden], verzoekster sub 4, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman en ing. M. van Gessel, zijn verschenen. Voorts zijn mr. F. Otten en [gemachtigde] daar gehoord namens [partij].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan maakt de aanleg van een baggerspeciedepot mogelijk.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan twee planvoorschriften. Hierdoor kan het gehele plangebied in gebruik worden genomen voor de berging van baggerspecie, hetgeen zij onwenselijk achten. Verzoekers sub 2, 3 en 4 stellen daarnaast dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de overige plandelen. In dat kader hebben zij onder meer aangevoerd dat in het bestemmingsplan meer duidelijkheid had moeten worden geboden over de beoogde inrichting van de gronden in het plangebied.
2.4.    Vast staat dat met de uitvoering van het plan niet kan worden aangevangen voordat een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van kracht is voor de aanleg van het voorziene baggerspeciedepot. Gebleken is dat [partij], die een groot deel van de gronden in het plangebied bezit, een dergelijke vergunning heeft aangevraagd.
Gezien het verhandelde ter zitting heeft de Voorzitter echter niet de verwachting dat die vergunning op korte termijn zal worden verleend en van kracht zal worden. Verder ziet de Voorzitter geen aanleiding voor de veronderstelling dat andere exploitanten eveneens een baggerspeciedepot in het plangebied zullen willen aanleggen, nog daargelaten dat in dat geval eerst de gehele procedure voor het verlenen van een milieuvergunning moet worden doorlopen.
Gelet op het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
De verzoeken dienen daarom te worden afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Breunese-van Goor
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004
208.