ECLI:NL:RVS:2004:AR5429

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407786/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning lozen afvalwater 3e Petroleumhaven Rotterdam

Op 5 augustus 2004 verleende de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan verzoekster een vergunning voor het lozen van afvalwater op de 3e Petroleumhaven te Rotterdam, afkomstig van de inrichting van verzoekster. Dit besluit werd op 6 augustus 2004 ter inzage gelegd. Verzoekster heeft op 15 september 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 26 oktober 2004 ter zitting behandeld. Tijdens de zitting waren zowel verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar en ir. H.J.M. Tholen, als verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.M. van Hoorn en ing. E.H. Nelisse, aanwezig.

De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om schorsing van de aan de vergunning verbonden voorschriften 7, 8 en 12 niet langer spoedeisend was, omdat verweerder had aangegeven verzoekster uitstel te verlenen voor het voldoen aan deze voorschriften totdat er uitspraak was gedaan in de bodemprocedure. Daarnaast bleek er onduidelijkheid te bestaan over voorschrift 11, maar beide partijen gaven hier dezelfde uitleg aan, waardoor verzoekster geen belang meer had bij schorsing van het besluit. Gezien deze overwegingen was er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 november 2004.

Uitspraak

200407786/2.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2004 heeft verweerder krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan verzoekster vergunning verleend voor het lozen van afvalwater op de 3e Petroleumhaven te Rotterdam, afkomstig van de inrichting van verzoekster aan de [locatie] te Rotterdam. Dit besluit is op 6 augustus 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 15 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 oktober 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Den Haag, en ir. H.J.M. Tholen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.M. van Hoorn en ing. E.H. Nelisse, gemachtigden, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster verlangt schorsing van de aan de vergunning verbonden voorschriften 7, 8 en 12. Verweerder heeft ter zitting aangegeven verzoekster ter zake van het voldoen aan deze voorschriften uitstel te verlenen, totdat de Afdeling op verzoeksters beroep uitspraak heeft gedaan. Gelet hierop acht de Voorzitter een spoedeisend belang bij schorsing van het besluit in zoverre niet (langer) aanwezig.
2.3.    Bij verzoekster bestaat onduidelijkheid over het aan de vergunning verbonden voorschrift 11. Ter zitting is gebleken dat verweerder en verzoekster aan dit voorschrift dezelfde uitleg geven, inhoudende dat met het uitvoering geven aan de als bijlage 7 bij de vergunning opgenomen “Werkinstructie Acceptatie en Verwerking afvalwater in de AWZI” wordt voldaan aan dit voorschrift. Volgens verzoekster is deze uitleg in overeenstemming met hetgeen zij voor wenselijk houdt. De Voorzitter trekt hieruit de conclusie dat verzoekster geen belang (meer) heeft bij schorsing van het besluit in zoverre.
2.4.    Er bestaat mitsdien geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter zal het verzoek afwijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Melse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004
191-424.