ECLI:NL:RVS:2004:AR5430

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407065/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van een revisievergunning voor een paardenhouderij en paardenfokkerij

Op 3 november 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door een aantal verzoekers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reeuwijk, dat op 13 juli 2004 een revisievergunning had verleend voor een paardenhouderij annex paardenfokkerij. De vergunninghouder had de vergunning verkregen op basis van de Wet milieubeheer, en het besluit was op 15 juli 2004 ter inzage gelegd. De verzoekers vreesden voor stankhinder door de opslag van vaste mest op minder dan 50 meter afstand van hun woning. Tijdens de zitting op 14 oktober 2004 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoekers en de vertegenwoordiger van de gemeente aanwezig waren. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, H. Beekhuis, oordeelde dat de mestplaat, hoewel deze aanvankelijk binnen de 50 meter zou liggen, uiteindelijk op een afstand van ten minste 50 meter van de gevel van de woning van een derde zou worden gerealiseerd. Hierdoor zag de Voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Ook de overige bezwaren van de verzoekers, zoals geluidsoverlast en hinder van ongedierte, werden door de Voorzitter niet gegrond bevonden. De beslissing was dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200407065/2.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Reeuwijk,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een paardenhouderij annex paardenfokkerij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Reeuwijk, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 15 juli 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 23 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2004, waar verzoekers, waarvan [naam een der verzoekers] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door E.S. ten Cate, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord als partij vergunninghouder.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers vrezen voor (enkelvoudige) stankhinder als gevolg van de opslag van vaste mest op minder dan 50 meter afstand van hun woning.
2.2.1.    Ingevolge voorschrift 4.12 moet vaste mest ten minste op een afstand van 50 meter van de woningen van derden worden opgeslagen.
Uit de van het bestreden besluit deel uitmakende tekening blijkt dat het grootste gedeelte van de mestplaat is gelegen binnen 50 meter van de gevel van een woning van een derde. Uit het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat deze nog te realiseren mestplaat op ten minste 50 meter van de gevel van de woning van deze derde zal worden gerealiseerd. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.    In hetgeen verzoekers voor het overige hebben aangevoerd over geluid en de als gevolg van de opslag van mest te vrezen overlast van vliegen en ander ongedierte, ziet de Voorzitter, mede gelet op de aan deze vergunning verbonden voorschriften, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Plambeck
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004
159-396.