ECLI:NL:RVS:2004:AR5437

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403284/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor brandstofhandel op basis van de Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dantumadeel, waarbij op 23 maart 2004 een vergunning is verleend voor het oprichten en in werking houden van een brandstofhandel. De vergunninghouder heeft de vergunning verkregen op basis van de Wet milieubeheer. Het besluit is op 24 maart 2004 ter inzage gelegd, waarna de appellant op 14 april 2004 beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer op 15 oktober 2004, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door gemachtigden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de appellant niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, waardoor het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. De appellant heeft wel zorgen geuit over mogelijke bodemverontreiniging en brandgevaar, maar de Afdeling oordeelt dat de aan de vergunning verbonden voorschriften voldoende zijn om deze risico's te mitigeren. De beroepsgronden van de appellant met betrekking tot de vergunning zijn ongegrond verklaard, en de Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en de Afdeling heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor de gronden die niet tijdig zijn ingediend, en voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 november 2004.

Uitspraak

200403284/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] wonend te [woonplaats], gemeente Dantumadeel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Dantumadeel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2004, kenmerk GO-rom/MA40001 04001658, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking houden van een brandstofhandel op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 24 maart 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van verweerder. Kopieën hiervan zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2004, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door A.C. van Hijum en mr. M. Vriesema, gemachtigden, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als dit beroep worden ingesteld door:
a.     degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.     de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.     degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.     belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellant heeft de gronden inzake de situatietekening bij de aanvraag, inzake het standpunt van verweerder dat in de directe omgeving geen brandstoffen verkrijgbaar zouden zijn en inzake geur- en geluidhinder ten gevolge van aan- en afrijdende tankauto’s op de uitrit naast zijn woning niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.2.    Appellant is bevreesd voor bestaande en toekomstige bodemverontreiniging en stelt dat er brandgevaar bestaat.
2.2.1.    Voorzover appellant aanvoert dat de bodem mogelijk voor een deel reeds verontreinigd is, overweegt de Afdeling dat deze grond geen betrekking heeft op de ter beoordeling staande vergunning. Voor het overige overweegt zij dat verweerder in het bestreden besluit voorschriften heeft opgenomen ten aanzien van bodembescherming (paragraaf 1) en ten aanzien van brandveiligheid (paragraaf 3). Voorts zijn diverse voorschriften in de andere paragrafen tevens gericht op bodembescherming en/of brandveiligheid. Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften terzake toereikend zijn en dat voor verontreiniging van de bodem en voor brandgevaar niet behoeft te worden gevreesd. De gronden treffen derhalve geen doel.
2.3.    Voorzover appellant aanvoert dat in het verleden ten onrechte zonder vergunning ter plaatse een brandstofhandel in werking is gehouden en voorzover hij vreest dat de vergunningvoorschriften niet zullen worden nageleefd – het gaat appellant te dezen vooral om activiteiten in de inrichting buiten de openingstijden –, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgronden geen betrekking hebben op de ter beoordeling staande vergunning. Inzake het betoog van appellant dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de dieselpomp in de inrichting alleen voor privé-doeleinden wordt gebruikt, overweegt zij dat in de aanvraag, die deel uitmaakt van de vergunning, is vermeld dat de diesel in de inrichting slechts voor privé-gebruik is bestemd en dat vergunninghouder hieraan is gebonden. De Algemene wet bestuursrecht voorziet in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.
2.4.    Het beroep, voorzover ontvankelijk, is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het de gronden inzake de situatietekening bij de aanvraag, inzake het standpunt van verweerder dat in de directe omgeving geen brandstoffen verkrijgbaar zouden zijn en inzake geur- en geluidhinder betreft;
II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
191-424.