200406869/3.
Datum uitspraak: 5 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
de vereniging "Vereniging van Beroepsvissers in het Volkerak Zoommeer, gevestigd te Tholen,
verzoekster,
1. de stichting “Stichting De Faunabescherming”, gevestigd te Amstelveen,
2. de Zeeuwse Milieufederatie, gevestigd te Goes, en anderen,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Bij besluit van 5 juli 2004 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning onder voorwaarden op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet verleend voor het vissen op aal in de beschermde en staatsnatuurmonumenten “Krammer-Volkerak” en “Eendracht-Zoommeer”.
Stichting De Faunabescherming en de Zeeuwse Milieufederatie en anderen hebben tegen de verleende vergunning bezwaar gemaakt. Bij brief van 17 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 oktober 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door P.A. Kooistra, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. Voorts is Stichting De Faunabescherming, vertegenwoordigd door H. Baptist en A.P. de Jong, gemachtigden, daar gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, voor zover hier van belang, wordt de werking van een besluit tot verlening van een vergunning voor het verrichten van handelingen in een beschermd natuurmonument en een staatsnatuurmonument opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Zoals de Voorzitter in onder meer zijn uitspraak van 16 april 2002, no. 200201913/1, heeft overwogen is de opschortende werking van artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet eveneens op de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift en op het indienen van een bezwaarschrift van toepassing.
2.2. Verzoekster beoogt met haar verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht opheffing van de opschortende werking van de bij verweerder ingediende bezwaarschriften ten aanzien van verweerders besluit van 5 juli 2004. Het bestreden besluit strekt ertoe dat de vijf leden van verzoekster voor een periode van zes jaren, onder voorwaarden, in de beschermde en staatsnatuurmonumenten “Krammer-Volkerak” en “Zoommeer-Eendracht” op aal kunnen vissen. Ter motivering van haar verzoek heeft verzoekster aangevoerd dat haar leden grote financiële schade zullen lijden indien zij niet spoedig van de vergunning gebruik kunnen maken.
2.3. Van de zijde van Stichting De Faunabescherming is in bezwaar, samengevat, aangevoerd dat aalvisserij kan leiden tot verstoring van foerageer- en rustplaatsen van vogels tussen de oever en de oeververdediging in de betrokken gebieden. Zij stelt dat ten onrechte geen passende beoordeling is gemaakt als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). Verder voert zij, evenals de Zeeuwse Milieufederatie en anderen, aan dat ten onrechte vergunning is verleend tot 2010 terwijl het aan de vergunning ten grondslag liggende Visplan slechts loopt tot en met 15 november 2005 en voorts dat de teruglopende aalstand juist vergt dat een vangstbeperking wordt ingesteld. De Zeeuwse Milieufederatie en anderen hebben in dit verband gepleit voor vergunningverlening tot eind 2005.
2.4. Het Krammer-Volkerak en Zoommeer-Eendracht zijn aangewezen als speciale beschermingszones in het kader van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103; hierna: de Vogelrichtlijn) met onder meer als doel de instandhouding van het leefgebied van aldaar voorkomende vogelsoorten. Verweerder heeft in de voorwaarden van de verleende vergunning een koppeling gelegd met het Visplan 2000-2005 van de Visstandbeheercommissie Volkerak/Zoommeer. In dit visplan zijn onder meer beperkingen opgenomen ten aanzien van de aalvisserij. Deze beperkingen gelden gedurende de looptijd van de vergunning. Voorts zijn in het besluit zelf beperkingen opgenomen ten aanzien van de perioden waarin en de plaatsen waar gevist mag worden en ten aanzien van het aantal hokfuiken dat per hectare mag worden geplaatst (maximaal 10). Zo is de aalvisserij in, op bij het besluit behorende kaarten nader aangegeven, delen van de betrokken gebieden toegestaan in de periode van 1 april tot en met 31 juli. In andere, op voornoemde kaarten nader aangegeven, delen is aalvisserij toegestaan van 1 augustus tot en met 28 februari, waarbij tevens geldt dat bij de zogenaamde uitstroomopeningen in de vooroeververdediging, welke op de kaarten staan aangeduid, het gehele jaar binnen een straal van 50 meter uit de randen van de vooroeververdediging geen fuiken mogen worden geplaatst. Tenslotte mag in bepaalde nader aangegeven delen van de natuurmonumenten in het geheel niet worden gevist. Verweerder is van mening dat op deze wijze voldoende passende maatregelen zijn getroffen ter bescherming van de natuurwaarden in de betrokken gebieden.
2.5. De Voorzitter ziet op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding voor een ander oordeel. In hetgeen door Stichting De Faunabescherming en de Zeeuwse Milieufederatie en anderen is aangevoerd, ziet de Voorzitter geen concrete aanknopingspunten voor de verwachting dat de vergunde activiteit significante schadelijke gevolgen zal hebben voor de aangewezen gebieden Krammer-Volkerak en Zoommeer-Eendracht. Hij neemt hierbij mede in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de fuiken slechts tweemaal per week worden bezocht om te worden geleegd en vervolgens verplaatst, zodat nooit langdurig op dezelfde plek visserijactiviteiten plaatsvinden. Voor zover is aangevoerd dat de geldingsduur van de vergunning beperkt dient te worden, overweegt de Voorzitter dat een eventuele beperking van de geldingsduur niet met zich brengt dat in afwachting van de beslissing op bezwaar niet van de verleende vergunning gebruik zou kunnen worden gemaakt. Gelet hierop en in aanmerking genomen de betrokken belangen van verzoekster, is de Voorzitter van oordeel dat de schorsende werking van de bezwaarschriften kan worden opgeheven.
2.6. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek toe.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de opschortende werking van de bezwaarschriften tegen het besluit van 5 juli 2004, kenmerk DRZW/04-1908, van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt opgeheven.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2004