ECLI:NL:RVS:2004:AR5453

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407719/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in verband met ernstige bodemverontreiniging in Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 27 augustus 2004 is genomen. Dit besluit betreft de vaststelling van ernstige bodemverontreiniging op een perceel in de gemeente Ter Aar, waarbij de sanering als niet-urgent is aangemerkt. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hebben de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 18 oktober 2004, waar verzoekers en vertegenwoordigers van de verweerder en het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar aanwezig waren.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de procedure rondom het besluit enkele onvolkomenheden vertoonde, wat door de verweerder is erkend. Verzoekers hebben aangevoerd dat de terinzagelegging van het besluit onzorgvuldig is verlopen en dat dit hen heeft benadeeld. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat, gezien de betrokken belangen en de geconstateerde procedurele tekortkomingen, er aanleiding is om het besluit van de provincie Zuid-Holland te schorsen.

In de beslissing heeft de Voorzitter het besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de provincie Zuid-Holland veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekers en is het griffierecht vergoed. Deze uitspraak is gedaan op 5 november 2004 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200407719/1.
Datum uitspraak: 5 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2004, kenmerk DGWM/2004/12050, heeft verweerder naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) van het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar vastgesteld dat er ten aanzien van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […] (ged.) sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering niet-urgent is.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 oktober 2004, waar verzoekers in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van Hagen en ing. A.P. Springintveld, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar, vertegenwoordigd door P.C. van den Blink, drs. R.L. Stam en drs. M.E. Bosboom, allen ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    De Voorzitter overweegt allereerst dat in deze procedure alleen het bestreden besluit, waarin de ernst en urgentie van het gemelde geval van bodemverontreiniging is vastgesteld, ter beoordeling voorligt. Voorzover verzoekers in hun verzoekschrift gronden naar voren hebben gebracht welke zien op de op 20 juli 2004 van rechtswege verleende instemming met het saneringsplan, overweegt de Voorzitter dat deze gronden, gelet op het vorenstaande, in de onderhavige procedure geen rol spelen.
2.2.    Verzoekers voeren kort weergegeven aan dat diverse fouten bij de gevolgde procedure zijn gemaakt, zodat mogelijke belanghebbenden zijn benadeeld. Tevens betogen verzoekers dat de terinzagelegging op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.3.    De Voorzitter stelt vast dat in de Provinciale Milieuverordening van de provincie Zuid-Holland het volgen van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen procedure bij de voorbereiding van een besluit als het onderhavige is verplicht gesteld.
Ter zitting heeft verweerder toegegeven dat aan de uitvoering van de gevolgde voorbereidingsprocedure enkele onvolkomenheden van procedurele aard hebben gekleefd. Verweerder heeft, gelet hierop, te kennen gegeven te kunnen instemmen met inwilliging van het verzoek om voorlopige voorziening. De Voorzitter ziet gezien het vorenstaande, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 27 augustus 2004, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op het verzoek is beslist;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 108,76; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan verzoekers;
III.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Melse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2004
375.