200408053/2
Datum uitspraak: 5 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Sassenheim,
2. [verzoekers sub 2], wonend te Sassenheim,
het college van burgemeester en wethouders van Sassenheim,
verweerder.
Bij besluit van 9 augustus 2004, kenmerk 03006, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] te Hillegom een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een onbemand tankstation aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente Sassenheim, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 19 augustus 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 29 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en verzoekers sub 2 bij brief van 29 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 29 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 29 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 oktober 2004, waar verzoeker sub 1 in persoon, bijgestaan door mr. J.C.W. de Sauvage Nolting, advocaat te Haarlem, van verzoekers sub 2 [een van de verzoekers] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, drs. F.P. Starke en drs. R. van der Spek, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. M. Boers, gemachtigde, en [belanghebbende].
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker sub 1 voert aan dat het tankstation van vergunninghoudster te zamen met de garage van [bedrijf] één inrichting blijven vormen. Verzoekers voeren voorts aan dat de akoestische rapporten ondeugdelijk zijn en dat verweerder niet mocht aansluiten bij de voorschriften inzake geluidhinder van bijlage II van het Besluit tankstations milieubeheer. Verder wijzen verzoekers op het aspect van brandveiligheid, op geurhinder en op met het verkeer samenhangende overlast.
2.2.1. De Voorzitter is van oordeel dat, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld, vooralsnog niet is gebleken van onvoldoende technische, functionele of organisatorische bindingen tussen de garage en het tankstation om nog langer aan te nemen dat sprake zal zijn van één inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer. Hij wijst in dezen op het door de drijver van de garage te ontvangen percentage van de omzet van het tankstation en op de omstandigheid dat de toegang tot de garage loopt via de tankplaatsen op het terrein van het tankstation en daar direct op aansluit. De Voorzitter betrekt in zijn overweging voorts de vraag of, gelet op het bepaalde in voorschrift 4.1.16 van bijlage I van het Besluit tankstations milieubeheer, het onbemande tankstation zonder feitelijk toezicht van de drijver van de garage als een afzonderlijke inrichting kan functioneren.
Met betrekking tot hetgeen inzake geluidhinder is aangevoerd, merkt de Voorzitter op dat er, gelet de stukken, waaronder het door verzoeker sub 1 ingebrachte rapport van het bureau “Peutz B.V.” te Zoetermeer van 29 september 2004, en hetgeen ter zitting terzake is verhandeld, reden bestaat voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het ten behoeve van de vergunning uitgevoerde akoestisch onderzoek en, in het verlengde daarvan, aan de motivering voor aansluiting inzake geluidhinder (dagindeling en normstelling) bij bijlage II van het Besluit tankstations milieubeheer.
Gelet op het vorenoverwogene houdt de Voorzitter ermee rekening dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Ter voorkoming van het intreden van niet omkeerbare gevolgen hiervan, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Voorzover verzoekers sub 2 tevens verzoeken verweerder te doen optreden in de huidige, beweerdelijk illegale situatie, overweegt de Voorzitter dat dit verzoek geen betrekking heeft op de in beroep ter beoordeling staande vergunning en reeds daarom niet voor inwilliging in aanmerking kan komen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid op te komen tegen een weigering tot het treffen van maatregelen terzake.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoeker sub 1 te worden veroordeeld. Van proceskosten van verzoekers sub 2 die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sassenheim van 9 augustus 2004, kenmerk 03006;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sassenheim in de door verzoeker sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Sassenheim te worden betaald aan verzoeker sub 1;
III. gelast dat de gemeente Sassenheim aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht (€ 136,00 voor verzoeker sub 1 en € 136,00 voor verzoekers sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2004