ECLI:NL:RVS:2004:AR5456

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408182/1 en 29 andere nummers
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunningen voor het uitzaaien van oesters en mosselen in de Oosterschelde

In deze zaak hebben verzoeksters, bestaande uit meerdere bedrijven gevestigd in Yerseke en Bruinisse, bezwaar gemaakt tegen de vergunningen die door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn verleend voor het uitzaaien van oesters en mosselen in het beschermd natuurmonument en staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". De vergunningen zijn verleend op 29 juli 2004, en de verzoeksters hebben op 6 oktober 2004 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesden dat de opschortende werking van de bezwaarschriften hen zou schaden in hun bedrijfseconomische belangen. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken op 22 oktober 2004 behandeld. De Stichting Faunabescherming en de Vogelbescherming Nederland, samen met de Zeeuwse Milieufederatie, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunningen, stellende dat het uitzaaien van deze schelpdieren schadelijk zou zijn voor de inheemse flora en fauna in de Oosterschelde. De Voorzitter heeft overwogen dat de vergunningen zijn verleend op basis van het beleid van de verweerder, dat gericht is op het voorkomen van het introduceren van exoten in het gebied. Na beoordeling van de ingediende stukken en het deskundigenoordeel van het Expertisecentrum LNV, concludeert de Voorzitter dat er geen aanwijzingen zijn dat de vergunde activiteiten significante nadelige gevolgen zullen hebben voor de natuurwaarden van de Oosterschelde. Daarom heeft de Voorzitter besloten de opschortende werking van de bezwaarschriften op te heffen en de verzoeken toe te wijzen.

Uitspraak

200408182/1, 200408184/1, 200408185/1, 200408187/1, 200408188/1, 200408189/1, 200408190/1, 200408192/1, 200408193/1, 200408194/1, 200408195/1, 200408198/1, 200408199/1, 200408201/1, 200408202/1, 200408203/1, 200408204/1, 200408205/1, 200408206/1, 200408208/1,
200408209/1, 200408211/1, 200408212/1, 200408213/1, 200408214/1, 200408217/1, 200408221/1, 200408223/1 en 200408224/1.
Datum uitspraak: 5 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken van:
1.   [verzoekster sub 1], gevestigd te Yerseke,
2.   [verzoekster sub 2], gevestigd te Yerseke,
3.   [verzoekster sub 3], gevestigd te Yerseke,
4.   [verzoekster sub 4], gevestigd te Yerseke,
5.   [verzoekster sub 5], gevestigd te Yerseke,
6.   [verzoekster sub 6], gevestigd te Yerseke,
7.   [verzoekster sub 7], gevestigd te Yerseke,
8.   [verzoekster sub 8], gevestigd te Yerseke,
9.   [verzoekster sub 9], gevestigd te Yerseke
10. [verzoekster sub 10], gevestigd te Yerseke,
11. [verzoekster sub 11], gevestigd te Yerseke,
12. [verzoekster sub 12], gevestigd te Bruinisse,
13. [verzoekster sub 13], gevestigd te Bruinisse,
14. [verzoekster sub 14], gevestigd te Yerseke,
15. [verzoekster sub 15], gevestigd te Yerseke,
16. [verzoekster sub 16], gevestigd te Yerseke,
17. [verzoekster sub 17], gevestigd te Yerseke,
18. [verzoekster sub 18], gevestigd te Yerseke,
19. [verzoekster sub 19], gevestigd te Yerseke,
20. [verzoekster sub 20], gevestigd te Yerseke,
21. [verzoekster sub 21], gevestigd te Yerseke,
22. [verzoekster sub 22], gevestigd te Yerseke,
23. [verzoekster sub 23], gevestigd te Yerseke,
24. [verzoekster sub 24], gevestigd te Yerseke,
25. [verzoekster sub 25], gevestigd te Serooskerke,
26. [verzoekster sub 26], gevestigd te Yerseke,
27. [verzoekster sub 27], gevestigd te Oostdijk,
28. [verzoekster sub 28], gevestigd te Bruinisse,
29. [verzoekster sub 29], gevestigd te Bruinisse,
om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
1.   de stichting “Stichting De Faunabescherming”,
gevestigd te Amstelveen,
2.   de Vogelbescherming Nederland, gevestigd te Zeist, en de Zeeuwse Milieufederatie, gevestigd te Goes,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 29 juli 2004, kenmerken DRZZ04-2908/GV/ML, DRZZ04-2910/GV/ML, DRZZ04-2909/GV/ML, DRZZ04-2961/GV/ML, DRZZ04-2962/GV/ML, DRZZ04-2911/GV/ML, DRZZ04-2912/GV/ML, DRZZ04-2914/GV/ML, DRZZ04-2913/GV/ML, DRZZ04-2916/GV/ML, DRZZ04-2915/GV/ML, DRZZ04-2917/GV/ML, DRZZ04-2918/GV/ML, DRZZ04-2919/GV/ML, DRZZ04-2921/GV/ML, DRZZ04-2920/GV/ML, DRZZ04-2964/GV/ML, DRZZ04-2965/GV/ML, DRZZ04-2967/GV/ML, DRZZ04-2969/GV/ML, DRZZ04-2971/GV/ML, DRZZ04-2972/GV/ML, DRZZ04-2974/GV/ML, DRZZ04-2975/GV/ML, DRZZ04-2893/GV/ML, DRZZ04-2896/GV/ML, DRZZ04-2894/GV/ML, DRZZ04-2895/GV/ML en DRZZ04-2902/GV/ML, heeft verweerder aan verzoeksters vergunningen onder voorwaarden op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet verleend voor het uitzaaien van oesters en mosselen afkomstig uit diverse productiegebieden in het Verenigd Koninkrijk en Ierland in het beschermd natuurmonument en het staatsnatuurmonument “Oosterschelde-buitendijks” alsmede voor het opvissen van de uitgezaaide schelpdieren.
De Stichting Faunabescherming en de Vogelbescherming Nederland met de Zeeuwse Milieufederatie hebben tegen alle verleende vergunningen bezwaar ingediend. Bij brief van 5 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2004, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 oktober 2004, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. M. van der Bent, advocaat te Middelburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot en J.J.M. Kouwenhoven, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen. Voorts zijn de Stichting Faunabescherming, vertegenwoordigd door H. Baptist, gemachtigde, en de Vogelbescherming Nederland en de Zeeuwse Milieufederatie, vertegenwoordigd door mr. drs. A.E.M. Ninaber, gemachtigde, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, voor zover hier van belang, wordt de werking van een besluit tot verlening van een vergunning voor het verrichten van handelingen in een beschermd natuurmonument en een staatsnatuurmonument opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Zoals de Voorzitter in onder meer zijn uitspraak van 16 april 2002, no. 200201913/1, heeft overwogen is de opschortende werking van artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet eveneens op de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift en op het indienen van een bezwaarschrift van toepassing.
2.2.    Gelet op de bedrijfseconomische belangen van verzoeksters bij het zo spoedig mogelijk uitzaaien van oesters en mosselen in het beschermd natuurmonument en staatsnatuurmonument “Oosterschelde-buitendijks”, verzoeken zij de Voorzitter de opschortende werking van de door de Stichting Faunabescherming en de Vogelbescherming Nederland met de Zeeuwse Milieufederatie ingediende bezwaarschriften op te heffen.
2.3.    Verzoeksters stellen zich kort samengevat op het standpunt dat het uitzaaien van oesters en mosselen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland in de Oosterschelde niet schadelijk is voor de natuur in dit gebied.
De Stichting Faunabescherming en de Vogelbescherming Nederland met de Zeeuwse Milieufederatie zijn kort gezegd van mening dat het uitzaaien van deze gebiedsvreemde schelpdieren grote schade kan veroorzaken aan inheemse organismen in de Oosterschelde. Voorts menen zij dat de vergunningen in strijd zijn met de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103; hierna: Vogelrichtlijn).
2.4.    De percelen waarvoor de in geding zijnde vergunningen zijn verleend, liggen in het gebied “Oosterschelde en Markiezaatsmeer”. Dit gebied is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn met het doel de instandhouding van onder meer het leefmilieu voor de rijke flora en fauna van het gebied.
Het beleid van verweerder voor het uitzetten van schelpdieren in de Oosterschelde, neergelegd in het “Beleidsplan Oosterschelde 1995” en de “Beleidslijn verplaatsing schelpdieren 1997”, is er onder meer op gericht het introduceren van exoten zoveel mogelijk te voorkomen. Verweerder maakt daarom onderscheid tussen gebieden met dezelfde ecologische eigenschappen als de Nederlandse kustwateren en gebieden met ecologische eigenschappen die hiervan verschillen. Het verplaatsen van schelpdieren uit deze laatste gebieden naar de Oosterschelde is op grond van het beleid van verweerder niet toegestaan. Het verlenen van vergunningen voor het uitzetten van schelpdieren uit eerstgenoemde gebieden in de Oosterschelde daarentegen, acht verweerder in beginsel aanvaardbaar.
De Voorzitter heeft geen aanwijzingen dat dit beleid is gebaseerd op onjuistheden of kennelijk onredelijk zou zijn.
In het bestreden besluit overweegt verweerder dat uit onderzoek van het Expertisecentrum LNV is gebleken dat de desbetreffende gebieden in het Verenigd Koninkrijk en Ierland kunnen worden aangemerkt als gebieden die dezelfde ecologische eigenschappen hebben als de Oosterschelde. Verweerder is daarom van mening dat de ecologische structuur en soortensamenstelling van deze productiegebieden zodanig overeenkomen dat niet behoeft te worden gevreesd voor risico’s voor de natuurwaarden van de Oosterschelde.
De Voorzitter ziet op grond van de stukken, waaronder het Deskundigenoordeel Verplaatsingsproblematiek Schelpdieren van juni 2004 opgesteld door het Expertisecentrum LNV, en het verhandelde ter zitting geen aanleiding voor een ander oordeel. In hetgeen van de zijde van de Stichting Faunabescherming en de Vogelbescherming Nederland met de Zeeuwse Milieufederatie is aangevoerd, ziet de Voorzitter geen concrete aanknopingspunten voor de verwachting dat de vergunde activiteit significante nadelige gevolgen zal hebben voor de grote variatie aan milieutypen en grote diversiteit aan dieren- en plantensoorten in het als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Vogelrichtlijn aangewezen gebied de Oosterschelde.
Gelet hierop en in aanmerking genomen de betrokken belangen van verzoeksters, is de Voorzitter van oordeel dat de schorsende werking van de bezwaarschriften betreffende het uitzaaien van oesters en mosselen en het opvissen van de uitgezaaide oesters en mosselen in het beschermd natuurmonument en het staatsnatuurmonument “Oosterschelde-buitendijks” kan worden opgeheven.
2.5.    Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter de verzoeken toe.
2.6.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de opschortende werking van de bezwaarschriften tegen genoemde besluiten van verweerder van 29 juli 2004 wordt opgeheven.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Bindels
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2004
85-447.