200408286/1.
Datum uitspraak: 5 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Edelchemie Panheel B.V.", gevestigd te Panheel,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 28 september 2004 heeft verweerder krachtens artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht besloten een aanvraag van verzoekster om krachtens de Wet milieubeheer een vergunning te verlenen niet te behandelen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 8 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, en ir. M.H.J.H. Verlinde, G.C.H. Broens en J.H.M.M. de Jongh, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Heel, vertegenwoordigd door G.A.J. Timmermans en J.M.M. Geraads, daar gehoord.
2.1. Verzoekster heeft op 1 juni 2004 een aanvraag om een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer voor haar inrichting op het adres Sint Antoniusstraat 15 te Heel ingediend. Verweerder heeft verzoekster bij brief van 22 juli 2004 meegedeeld dat deze aanvraag niet op alle punten voldoet, en verzoekster in de gelegenheid gesteld om de aanvraag uiterlijk 1 september 2004 aan te vullen. Verzoekster heeft de aanvraag bij brief van 31 augustus 2004 aangevuld.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geoordeeld dat de aanvraag, ook na de aanvulling, niet alle ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer vereiste gegevens bevat. Verweerder heeft verder geoordeeld dat de aanvraag niet alle nadere gegevens bevat waarom hij heeft verzocht op grond van artikel 5.6 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Om deze redenen heeft verweerder krachtens artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht besloten de aanvraag niet te behandelen.
2.3. Verzoekster meent dat, kort weergegeven, de aanvraag voldoende informatie bevat en dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten deze niet te behandelen. Verzoekster vraagt om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen en daarbij te bepalen dat de aanvraag in behandeling moet worden genomen. Verzoekster vraagt verder om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij wordt behandeld alsof zij in het bezit is van een geldige vergunning.
2.4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Voorzitter, indien tegen een besluit als het onderhavige bezwaar is gemaakt of vervolgens beroep wordt ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat vereist.
2.5. Gezien de aard van de in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure, dient een verband te bestaan tussen het in bezwaar of beroep bestreden besluit en de in afwachting van de beslissing op het bezwaar of beroep gevraagde voorlopige voorziening. Met een voorlopige voorziening kan niet een situatie worden bewerkstelligd waarin het bestreden besluit niet voorziet en ook niet kon voorzien, en welke situatie derhalve evenmin via de bezwaar- en beroepsprocedure kan worden bereikt.
Uit het voorgaande volgt dat de door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening dat zij wordt behandeld alsof zij in het bezit is van een geldige vergunning, in de aan de orde zijnde procedure niet kan worden getroffen. Het bestreden besluit voorziet niet, en kon ook niet voorzien, in die situatie. Het betreft hier immers niet een inhoudelijk besluit op een aanvraag, maar de daaraan voorafgaande beslissing om de aanvraag al dan niet te behandelen.
2.6. Voorzover verzoekster vraagt om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de aanvraag in behandeling wordt genomen, overweegt de Voorzitter als volgt.
In het bestreden besluit is uitvoerig uiteengezet om welke redenen de aanvraag volgens verweerder onvoldoende gegevens bevat en buiten behandeling kon worden gelaten. Hetgeen verzoekster in de stukken en ter zitting naar voren heeft gebracht, geeft onvoldoende aanknopingspunten om het standpunt van verweerder zonder meer onjuist te achten. De Voorzitter neemt verder in aanmerking dat op relatief korte termijn een besluit op het bezwaar kan worden genomen, waarbij de stellingen van verzoekster met betrekking tot de (volledigheid van de) aanvraag ten volle aan de orde kunnen komen. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat uiterlijk 25 november 2004 een hoorzitting in de bezwaarprocedure zal kunnen plaatsvinden.
Naar het oordeel van de Voorzitter bestaat onder deze omstandigheden geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen in afwachting van het nemen van het besluit het besluit op het bezwaar.
2.7. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2004