Uitspraak
200401525/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante 1], [appellante 2] en [appellant 3], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 januari 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college), voor zover hier van belang, [appellante 1] onder oplegging van een dwangsom gelast de (zelfstandige) detailhandel in auto's in de showroom/voormalige toonzaal van het pand [locatie] te [plaats] vóór 1 september 2003 te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 4 november 2003, verzonden op 7 november 2003 aan [appellant 3] en op 6 januari 2004 aan [appellante 1], heeft het college het daartegen door hen gemaakte bezwaar onder wijziging van de begunstigingstermijn ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2004, verzonden op 6 februari 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2004, waar [appellant 3] in persoon, en appellanten, vertegenwoordigd door drs. H.E. Winkelman, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. van den Eertwegh, ambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen tevergeefs dat de last ten onrechte is opgelegd aan [appellante 1] omdat de detailhandelsactiviteiten op het perceel worden uitgeoefend door een andere vennootschap. Het college heeft [appellante 1] terecht aangemerkt als de rechtspersoon die het in zijn macht heeft een einde te maken aan de overtreding omdat dit bedrijf in advertenties in een autoblad en op haar eigen internetsite naar buiten treedt als degene die de detailhandelsactiviteiten op het perceel [locatie] uitoefent.
2.2. Het hoger beroep is voorts gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de detailhandelsactiviteiten in de toonzaal van het pand [locatie] worden uitgeoefend in strijd met het geldende bestemmingsplan, en dat het college derhalve bevoegd was daartegen handhavend op te treden.
2.3. Aan het plandeel dat op de toonzaal betrekking heeft is in het bestemmingsplan "Dorpsrand-Noord, derde herziening" de bestemming "Wonen" toegekend. In artikel 4, lid A, van de planvoorschriften is bepaald dat de op de plankaart als "wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden alsmede ten dienste van het gebruik als toonzaal tot een maximum van 50 m².
Op grond van artikel 4, lid C, onder I, van de planvoorschriften is het verboden de tot "Wonen" bestemde grond te gebruiken in strijd met de bestemming.
Op grond van artikel 4, lid D, van de planvoorschriften is het verboden op de tot wonen bestemde grond opstallen te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Aan een deel van de gronden in het plangebied is in het bestemmingsplan de bestemming "Gemengde bebouwing" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid A.1, onder 1, zijn de gronden, voorzover hier van belang, bestemd voor bedrijfsdoeleinden ten dienste van kleine opslagbedrjiven, groothandelsbedrijven met bijbehorende showrooms.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder showroom verstaan een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkoper of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.
2.4. De Afdeling stelt vast dat uit de systematiek van de planvoorschriften volgt dat de raad heeft beoogd in het bestemmingsplan een onderscheid te maken tussen een showroom en een toonzaal. Voor de beantwoording van de vraag welk gebruik in de toonzaal op grond van het bestemmingsplan is toegelaten kan, bij gebreke van een omschrijving van dit begrip in de planvoorschriften, derhalve geen aansluiting gezocht worden bij de omschrijving van het begrip showroom in artikel 1 van de planvoorschriften.
Aansluiting zoekend bij de betekenis die in Van Dale's groot woordenboek der Nederlandse Taal aan het begrip toonzaal wordt gegeven, te weten een ruimte waarin ten verkoop aangeboden artikelen worden tentoongesteld of getoond, stelt de Afdeling vast dat een toonzaal als bedoeld in de planvoorschriften tot een oppervlakte van maximaal 50 m² mag worden gebruikt voor de in het geding zijnde detailhandelsactiviteiten.
Aan het betoog van appellanten dat daarenboven op grond van het overgangsrecht een extra oppervlakte van 50 m² mag worden benut voor de in het geding zijnde detailhandelsactiviteiten moet voorbij worden gegaan. Deze stelling hebben appellanten voor het eerst ter zitting in hoger beroep opgeworpen. Van het college kan niet worden gevergd dat buiten hetgeen in bezwaar is aangevoerd om, bij de voorbereiding van het bestreden besluit, onderzoek zou worden gedaan naar de vraag of een deel van de in het geding zijnde activiteiten op grond van het overgangsrecht zijn toegelaten.
Nu bij de beslissing op bezwaar de last is gehandhaafd de (zelfstandige) detailhandel in auto's in het gehele pand [locatie] te beëindigen en beëindigd te houden, is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit in zoverre in rechte stand kan houden.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellanten in zoverre gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar in zoverre vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.6. Het college dient op de navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 januari 2004, AWB 03/3333 VV; AWB 03/3334 GEMWT; AWB 04/218 VV; AWB 04/218 GEMWT, voor zover betrekking hebbend op de (zelfstandige) detailhandel in auto's in de toonzaal op een oppervlakte van 50 m²;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond, voorzover betrekking hebbend op de aanschrijving inzake de (zelfstandige) detailhandel in auto's in de toonzaal op een oppervlakte van 50 m²;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 4 november 2003, in zoverre;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1350,94, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door het college te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep (€ 409,00) en het beroep (€ 232,00) betaalde griffierecht vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
66-381.