200406325/2.
Datum uitspraak: 8 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. de stichting “Stichting Behoud Cultuurhistorische Elementen Deurne e.o.”, gevestigd te Deurne, en anderen,
2. [verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 13 januari 2004 heeft de gemeenteraad van Deurne het bestemmingsplan "Zuidelijke omleiding Deurne" vastgesteld.
Bij besluit van 8 juni 2004, no. 970407, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brieven van 27 juli 2004, 30 juli 2004 en 3 augustus 2004, alle bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2004, en verzoekers sub 2 bij brief van 29 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op de volgende dag, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 29 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2004, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 oktober 2004, waar verzoekers sub 1, in persoon en vertegenwoordigd door P.T. van de Westerlo, verzoekers sub 2, in persoon en vertegenwoordigd door mr. B.J. Berton, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, zijn verschenen. Namens de gemeenteraad van Deurne zijn mr. M. Jochem, P. Hanssen en P. Verheijen daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan maakt de aanleg van een zuidelijke omleiding, als onderdeel van de hoofdwegenstructuur van Deurne, mogelijk. De omleiding is voorzien op de bestaande wegen Vloeieindseweg, Vloeieindsedreef, St. Jozefstraat en Theo van Doesburgstraat. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Volgens verzoekers zijn alternatieve tracés onvoldoende onderzocht of ten onrechte afgewezen. Zij vrezen dat het plan zal leiden tot geluidoverlast, trillinghinder en stankoverlast voor omwonenden, alsmede tot een aantasting van het uitzicht. In dat kader hebben zij aangevoerd dat de Vloeieindsedreef en de St. Jozefstraat, die momenteel een rustig en niet doorgaand karakter hebben, door de uitvoering van het plan zullen veranderen in drukke, verkeersonveilige, verkeersaders. Ook stellen verzoekers dat voor de aanleg van de zuidelijke omleiding ongeveer 200 cultuurhistorisch waardevolle bomen moeten worden gekapt.
2.4. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het plan te onthouden en heeft het plan goedgekeurd. Volgens verweerder past het plan binnen het provinciale beleid om de gebruiksmogelijkheden van de bestaande infrastructuur te vergroten en nieuwe doorsnijdingen van het buitengebied zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij stelt hij dat de nieuwe intensieve functie van de weg met alle bijkomende positieve en negatieve effecten in voldoende mate in het plan is belicht en afgewogen. Verweerder is van mening dat de gemeenteraad op basis van een zorgvuldige belangenafweging heeft besloten tot de in het plan opgenomen variant van de zuidelijke omleiding.
2.5. Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting is de Voorzitter er niet op voorhand van overtuigd dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen ernstige bezwaren tegen de aanleg van de zuidelijke omleiding volgens het voorziene tracé bestaan. Hierbij neemt hij mede in aanmerking dat het tracé op korte afstand van de woningen van een aantal omwonenden ligt en dat de verkeersintensiteit aanzienlijk zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Ook is hierbij van belang dat ter ontsluiting van aanliggende percelen diverse inritten op de nieuwe weg zullen moeten uitkomen en dat voor de uitvoering van het plan een groot aantal beeldbepalende bomen moet worden gekapt.
In verband met het vorenstaande dient een nader onderzoek naar de gevolgen van het plan plaats te vinden, hetgeen het kader van deze procedure te buiten gaat. Eerst de Afdeling zal, na het vragen van een deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, hierover een definitief oordeel kunnen geven. De Voorzitter ziet derhalve aanleiding om, in afwachting van de bodemprocedure, bij voorlopige voorziening te bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 8 juni 2004, no. 970407;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door verzoekers sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 37,41; het totale bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan verzoekers sub 1;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door verzoekers sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 681,41, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan verzoekers sub 2;
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht (€ 273,00 voor verzoekers sub 1 en € 136,00 voor verzoekers sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Breunese-van Goor
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2004