ECLI:NL:RVS:2004:AR5800

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407215/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen vergunning voor champignonkwekerij in Cuijk

Op 8 november 2004 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Cuijk. De zaak betreft een vergunning die op 13 juli 2004 is verleend voor het oprichten en in werking hebben van een champignonkwekerij op een perceel in Cuijk. De vergunninghouder heeft de vergunning verkregen op basis van de Wet milieubeheer, en het besluit is op 22 juli 2004 ter inzage gelegd.

De verzoeker heeft op 26 augustus 2004 beroep ingesteld tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor geluidhinder van de inrichting. Hij betoogt dat de geluidgrenswaarden die door verweerder zijn gesteld, zijn gebaseerd op een onjuiste representatieve bedrijfssituatie. De verzoeker stelt dat vrachtwagens niet op de juiste manier kunnen manoeuvreren rondom de panden van de inrichting, wat zou leiden tot een onacceptabele geluidbelasting op zijn woning.

De Voorzitter heeft de zaak op 28 oktober 2004 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker en zijn advocaat, alsook vertegenwoordigers van de gemeente en de vergunninghouder aanwezig waren. In zijn overwegingen stelt de Voorzitter dat de eigendomsverhoudingen met betrekking tot de inrichting buiten het toetsingskader vallen en dat het niet noodzakelijk is dat alle voorzieningen die nodig zijn voor de inrichting tot de inrichting behoren. De Voorzitter concludeert dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat het manoeuvreren van vrachtwagens onmogelijk is, en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200407215/2.
Datum uitspraak: 8 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een champignonkwekerij gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Cuijk, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 22 juli 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 26 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per telefax, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per telefax, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 oktober 2004, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en verweerder, vertegenwoordigd door E.D.M. van Grinsven, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder in persoon en bijgestaan door J.A.M. Stultiens en J. Verhoeven, gemachtigden, daar als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker vreest geluidhinder van de inrichting waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend. Hij heeft onder meer aangevoerd dat verweerder bij het stellen van de geluidgrenswaarden is uitgegaan van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie. Hiertoe heeft hij betoogd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat ten behoeve van het laden en lossen van vrachtwagens, deze rondom de panden in de inrichting kunnen rijden. Daarbij zouden de vrachtwagens over grond moeten rijden die in eigendom is van verzoeker, hetgeen hij niet zal toestaan. Nu verweerder bij het verbinden van geluidvoorschriften aan de vergunning geen rekening heeft gehouden met aanzienlijk meer manoeuvreerbewegingen van vrachtwagens is de vergunning, zo meent verzoeker, mogelijk impliciet geweigerd.
2.3.    De Voorzitter stelt voorop dat de vraag naar de eigendomsverhoudingen met betrekking tot (onderdelen van) de inrichting buiten het toetsingskader valt van de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer. Verder is het niet noodzakelijk dat alle voorzieningen die nodig zijn voor het in werking kunnen hebben van een inrichting tot de inrichting behoren. Voorzover die voorzieningen relevant zijn voor de omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, is in het kader van de toetsing aan de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer slechts van belang of het (mede)gebruik van die voorzieningen ten behoeve van de inrichting voldoende mogelijk is.
De Voorzitter is voorshands van oordeel, gezien de stukken en het verhandelde ter zitting, dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt, noch anderszins is gebleken, dat het binnen de inrichting manoeuvreren van vrachtwagens rondom de panden als gevolg van het bij de bestreden besluit verleende vergunning onmogelijk is, ofwel, indien dit onmogelijk zou zijn dat de geluidbelasting op de gevel van zijn woning hierdoor zodanig wordt vergroot dat de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften niet meer kunnen worden nageleefd.
2.4.    Gelet op het vorenstaande en op hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2004
312.