200407548/2.
Datum uitspraak: 8 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
verweerder.
Bij besluit van 28 juli 2004, kenmerk 0413912, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een melkrundveehouderij en een minicamping gelegen op het perceel aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 29 juli 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 7 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2004, en verzoeker sub 2 bij brief van 7 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2004, beroep ingesteld. Beide verzoekers hebben hun beroep aangevuld bij brief van 7 oktober 2004.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 oktober 2004, waar verzoeker sub 1 vertegenwoordigd door mr. G. van Diest, gemachtigde, en verzoeker sub 2 in persoon en bijgestaan door mr. G. van Diest, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer en ing. J. Rohaan, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder bijgestaan door ing. E.W.M. van den Hengel, gemachtigde, daar als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning heeft onder meer betrekking op een melkrundveehouderij. Ten behoeve van deze activiteit wordt op het terrein van de inrichting een nieuw te bouwen melkveestal en een werktuigenberging opgericht. Voor het verwezenlijken van deze verandering van de inrichting is, zo blijkt uit de stukken, een bouwvergunning vereist.
2.3. In artikel 20.8 van de Wet milieubeheer is, voorzover hier van belang, bepaald dat een besluit als het onderhavige - waarin de vergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting, welke verandering tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking treedt dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.4. Onbestreden is dat het realiseren van voormelde gebouwen, waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voorts is ter zitting gebleken dat nog geen verzoek om wijziging van het bestemmingsplan en/of een verzoek om een bouwvergunning voor de nieuw te bouwen gebouwen is gedaan. Zolang geen bouwvergunning is verleend, treedt het bestreden besluit, gelet op het bepaalde in artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, niet in werking. Nu niet te verwachten is dat op korte termijn een bouwvergunning zal worden verleend, bestaat naar het oordeel van de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.5. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2004