ECLI:NL:RVS:2004:AR5803

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405773/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied' Harderwijk en verzoek om voorlopige voorziening

Op 8 november 2004 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Harderwijk. Dit bestemmingsplan werd op 23 oktober 2003 vastgesteld door de gemeenteraad. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Gelderland, had op 18 mei 2004 goedkeuring verleend aan dit plan, maar verzoekers, die in de nabijheid wonen, hebben hiertegen beroep ingesteld. Zij vorderden een voorlopige voorziening omdat zij vreesden voor hinder van een geplande manege, die in het bestemmingsplan was opgenomen.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2004, waar verzoekers en hun advocaat, mr. M. Kuiper, aanwezig waren, werd het verzoek behandeld. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong. De gemeenteraad van Harderwijk was ook vertegenwoordigd. Verzoekers stelden dat de goedkeuring van de bestemming 'Intensieve veehouderij' en de aanduiding 'manege' onterecht was verleend, omdat zij hinder verwachtten van stank, geluid, licht en stof. Ook werd aangevoerd dat er geen adequate ontsluiting van de manege zou zijn en dat er geen behoefte aan was.

De Voorzitter oordeelde dat het oordeel voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat de gevreesde nadelige gevolgen van de manege niet zodanig waren dat het belang van verzoekers bij een ongestoord woon- en leefklimaat zwaarder woog dan het belang van de vestiging van de manege. De Voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat in de milieuvergunning voorschriften kunnen worden opgenomen om overlast te voorkomen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 november 2004.

Uitspraak

200405773/2.
Datum uitspraak: 8 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Harderwijk het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Bij besluit van 18 mei 2004, nr. RE2003.99472, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 13 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 oktober 2004, waar verzoekers in persoon en bijgestaan door mr. M. Kuiper, advocaat te Harderwijk, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Voorts zijn de gemeenteraad van Harderwijk, vertegenwoordigd door J.E. Mons, ambtenaar van de gemeente, en [partij], in persoon en bijgestaan door F. Lendering, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het bestemmingsplan beoogt een actualisering van het planologische regime voor een groot gedeelte van het buitengebied van Harderwijk.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Intensieve veehouderij” en de aanduiding “manege”, betreffende de gronden aan de Tweede Parallelweg ongenummerd. Zij wonen op het aangrenzende perceel en vrezen een beperking van hun woongenot door stank-, geluid-, licht- en stofhinder, afkomstig van de voorziene manege. Verzoekers voeren verder aan dat niet is voorzien in een adequate ontsluiting van het perceel en dat niet is aangetoond dat behoefte bestaat aan de manege.
2.4.    Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring onthouden aan de aanduiding “manege” op voornoemde gronden voor zover het betreft het op de plankaart roodomlijnde gedeelte, dat op een afstand van 50 meter of minder van de woning van verzoekers ligt. Ter zitting is gebleken dat de eigenaren van de gronden, waarop de manege is voorzien, naar aanleiding van de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring, de beoogde inrichting van de gronden willen herzien. Blijkens de tekening bij de aanvraag van de milieuvergunning zal de manege worden ontsloten aan de noordzijde van het perceel en zal daar ook de parkeerplaats worden aangelegd. De buitenbak nabij de woning van appellanten zal worden verplaatst naar de noordzijde van het perceel, waar de meeste manegeactiviteiten zullen plaatsvinden. De bijbehorende verlichting zal worden afgeschermd. Ter zitting is betoogd dat volgens een akoestisch onderzoek, dat in juni 2004 is verricht, geen onevenredige geluidhinder zal optreden en dat uit markt-analytisch onderzoek gebleken is dat behoefte bestaat aan een manege van de beoogde omvang.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Voorzitter niet aannemelijk dat de gevreesde nadelige gevolgen bij verwezenlijking van het bestreden plandeel zodanig zullen zijn dat reeds om die reden aan het belang van verzoekers bij een ongestoord woon- en leefklimaat meer gewicht had moeten worden toegekend dan aan het belang bij de vestiging van de manege. Hij neemt hierbij mede in aanmerking dat in de aangevraagde milieuvergunning voorschriften kunnen worden opgenomen ter voorkoming of beperking van overlast voor omwonenden.
2.5.    Onder vorengenoemde omstandigheden ziet de Voorzitter geen reden om aan te nemen dat de Afdeling het beroep van verzoekers in de bodemzaak gegrond zal verklaren. Derhalve bestaat geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen voor zover het betreft de goedkeuring van het aan de orde zijnde plandeel.
2.6.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Hanrath
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2004
392.