200404160/1.
Datum uitspraak: 17 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vennootschap onder firma "V.O.F. Dops Grill", gevestigd te Hummelo en Keppel,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft de gemeenteraad van Hummelo en Keppel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 juni 2003, het bestemmingsplan "Achter-Drempt" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 maart 2004, nr. RE2003.84905, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. H. Grootjans, advocaat te Doetinchem, en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Voorts zijn de gemeenteraad van Hummelo en Keppel, vertegenwoordigd door P.F.J. Roes, ambtenaar van de gemeente, en Ars Longa, vertegenwoordigd door J. Zijlstra, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het bestemmingsplan omvat de bebouwde kom van de kern Achter-Drempt en geeft daarvoor een actuele planologische regeling.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Detailhandel”, voor zover dit de aanleg van een parkeerplaats ten behoeve van het bedrijf Ars Longa mogelijk maakt ten koste van het landelijke gebied. Voorts heeft verweerder volgens appellante ten onrechte goedkeuring verleend aan het plandeel met de bestemming “Groenvoorziening”, voor zover deze bestemming is gelegd op de strook grond rondom voornoemde parkeerplaats. Zij voert aan dat de aanleg van de parkeerplaats en het afschermende groen leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de waardevolle openheid in het gebied en tot een blokkering van de ontwikkeling van de agrarische productiestructuur, hetgeen volgens appellante in strijd is met het provinciale beleid. Appellante betwist verder de noodzaak van de aanleg van de parkeerplaats.
2.4. De gemeenteraad heeft de geldende bedrijfsbestemming op de gronden van Ars Longa gewijzigd in een detailhandelsbestemming en deze enigszins verruimd, onder meer ten behoeve van de aanleg van een parkeerplaats voor bezoekers van het bedrijf. De omvang van de daartoe aan te leggen terreinverharding bedraagt blijkens de stukken 430 m2. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het parkeerterrein heeft hij de bestemming “Groenvoorziening” toegekend aan een strook grond van in totaal 250 m2, aansluitend aan de gronden waarop de parkeerplaats is voorzien.
2.5. Verweerder acht dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft hieraan goedkeuring verleend.
2.6. In het Streekplan Gelderland 1996 maken de gronden waarop de parkeerplaats en de groenstrook zijn voorzien deel uit van landelijk gebied D. Voor landelijk gebied D geldt dat de landbouw richtinggevend is voor de ontwikkeling van andere functies. Nieuwe functies mogen de ontwikkeling naar een duurzame agrarische productiestructuur niet in de weg staan. Ontwikkelingen van andere functies worden dan ook getoetst op de combineerbaarheid met de agrarische functie. Verder dient in gebieden met waardevolle openheid het open karakter zoveel mogelijk te worden behouden, aldus het streekplan.
De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
2.6.1. Blijkens de stukken wordt Achter-Drempt omgeven door een essenlandschap, dat wordt gekenmerkt door afwisseling van bosjes, houtwallen en akkerbouw- en graslandgebieden. Openheid en geslotenheid wisselen elkaar aldus af. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van de parkeerplaats niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van bestaande openheid in het landschap. Zij neemt hierbij in aanmerking dat het gaat om een uitbreiding van een onbebouwde bestemming van beperkte omvang. Voorts is niet gebleken dat ter plaatse sprake is van bijzondere landschappelijke waarden, zoals waardevolle openheid. De rand van de bebouwde kom van Achter-Drempt wordt reeds op meerdere plaatsen omzoomd door groenstroken met opgaande beplanting. Zoals ter zitting is komen vast te staan is ook tussen het buitengebied en het perceel waarop de parkeerplaats is voorzien reeds een aantal jaren een groenafscheiding in de vorm van een meidoornhaag aanwezig. Mede gelet hierop en gezien het hierboven beschreven karakter van het essenlandschap heeft verweerder voorts in redelijkheid kunnen instemmen met een landschappelijke inpassing van de parkeerplaats door middel van houtsingels, die tevens het groene karakter van de omgeving zullen versterken.
Verweerder heeft verder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat realisering van de parkeerplaats niet ten koste gaat van een duurzame agrarische productiestructuur. Hij heeft hierbij de beperkte omvang van de benodigde gronden in aanmerking kunnen nemen, alsmede betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat de gronden waarop de parkeerplaats is voorzien in eigendom zijn van Ars Longa en niet in gebruik zijn ten behoeve van een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het plan in zoverre terecht in overeenstemming met het provinciale beleid geacht. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan verweerder van dit beleid had moeten afwijken.
Voor zover appellante heeft aangevoerd dat het plan in strijd is met het nieuwe streekplan en met het Gelders Statenakkoord overweegt de Afdeling dat het nieuwe streekplan nog niet is vastgesteld en aldus nog geen onderdeel uitmaakt van het planologische toetsingskader van verweerder. Het Gelders Statenakkoord maakt evenmin deel uit van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Voor zover appellante een beroep heeft gedaan op de provinciale nota “Van trekkracht naar slagkracht, Nota Bedrijventerreinen 2002-2006” overweegt de Afdeling dat deze nota betrekking heeft op de ontwikkeling van (grootschalige) bedrijventerreinen. Hiervan is in dit geval echter geen sprake.
2.6.2. Verweerder heeft verder in redelijkheid kunnen concluderen dat de noodzaak voor de aanleg van het parkeerterrein in voldoende mate is aangetoond. Hij heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat parkeren op eigen terrein leidt tot een vermindering van de parkeerdruk langs de openbare weg, hetgeen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover appellante heeft gesteld dat bezoekers van Ars Longa kunnen parkeren op de parkeerplaatsen bij de kerk en op het voorziene parkeerterrein tegenover de Boerderie, overweegt de Afdeling dat verweerder in dit verband in redelijkheid betekenis heeft kunnen toekennen aan het feit dat deze parkeerplekken, alsmede het voorziene parkeerterrein, op een afstand van ongeveer 170 meter van Ars Longa liggen en daardoor (naar verwachting) niet worden gebruikt door bezoekers van Ars Longa, die uit praktische overwegingen liever bij het bedrijf parkeren.
2.6.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Hanrath
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004