ECLI:NL:RVS:2004:AR5807

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408293/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • S.T. Heijstek-van Leussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake saneringsplan bodemverontreiniging te Maarssen

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 november 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een saneringsplan voor een ernstig geval van bodemverontreiniging op de locatie Straatweg 8-10 te Maarssen. Het verzoekster, Strukton Groep N.V., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht, dat op 23 augustus 2004 instemde met het saneringsplan van Chemelot Park Operations. Dit saneringsplan, dat was opgesteld door Tauw bv, voorziet in het onttrekken en zuiveren van grondwater om verontreinigingen in de ondergrond te verwijderen zonder grond te ontgraven.

Verzoekster vreesde voor schade door zettingen, verzakkingen en verdroging van de grond als gevolg van de sanering en de grondwateronttrekking van 750 m3 per uur. Ze verwees naar een rapport van T&E Consult bv dat de mogelijke invloed van de sanering op de verontreinigingen in de omgeving analyseerde. De verweerder stelde echter dat de zorgen van verzoekster niet gegrond waren, aangezien de onttrekking van 2 m3 grondwater per uur niet zou leiden tot onacceptabel nadeel.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoekster ten onrechte aannam dat de goedgekeurde grondwateronttrekking deel uitmaakte van de grotere onttrekking van 750 m3 per uur. Aangezien verzoekster aangaf bereid te zijn om de beslissing op bezwaar af te wachten, werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 november 2004.

Uitspraak

200408293/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de naamloze vennootschap "Strukton Groep N.V.", gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2004, kenmerk 2004WEM003683i, heeft verweerder naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) door Chemelot Park Operations onder een aantal aanvullende voorwaarden ingestemd met een saneringsplan ten aanzien van een ernstig geval van bodemverontreiniging waarvan de sanering urgent is op de locatie ”Straatweg 8-10” te Maarssen, kadastraal bekend gemeente Maarssen, sectie A, nummers 5146, 5372 en 5669 (gedeeltelijk).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 11 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 november 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. W.H.E. Parlevliet en ing. F. Hoekemeijer, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.S. Samson en ing. A. van Mensvoort, gemachtigden, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wbb behoeft het saneringsplan onder meer de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde.
2.2.    Bij besluit van 23 augustus 2004 is ingestemd met het saneringsplan van 13 mei 2004, kenmerk 4317268, dat is opgesteld door Tauw bv. Dit plan voorziet in een sanering die moet leiden tot het zo veel mogelijk verwijderen van verontreinigingen in de ondergrond en het grondwater, het voorkomen van verdere verspreiding van verontreinigingen waarbij een stabiele eindsituatie wordt bereikt, en het zo veel mogelijk beperken van nazorgmaatregelen en gebruiksbeperkingen na sanering als gevolg van de achtergebleven verontreinigingen. Hiertoe zal geen grond worden ontgraven, maar zullen de verontreinigingen in de ondergrond worden verwijderd door middel van het onttrekken en zuiveren van grondwater.
2.3.    Verzoekster vreest voor schade door zettingen, verzakkingen en verdroging van de grond op haar percelen als gevolg van de sanering en de daarbij behorende grondwateronttrekking van 750 m3 per uur op het voormalige DSM-terrein. Verder vreest zij dat verontreiniging in de bodem van dat terrein naar haar percelen zal worden getransporteerd en dat de in de bodem van haar percelen aanwezige compacte verontreiniging als gevolg van de grondwateronttrekking zich zal verspreiden. Zij verwijst hierbij naar een in haar opdracht door T&E Consult bv opgesteld rapport, kenmerk BR Sanering DSM FH 080904, van 8 september 2004, waarin wordt ingegaan op de mogelijke beïnvloeding van de beoogde sanering van het voormalige DSM-terrein op de verontreinigingen in de omgeving.
2.3.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat mogelijke schade door zettingen, verzakkingen en verdroging van de grond aspecten zijn die in het kader van de Grondwaterwet dienen te worden behandeld. Met betrekking tot de verontreiniging in de bodem van de percelen van verzoekster en de mogelijke verplaatsing van verontreiniging naar haar percelen is verweerder van mening dat voor onacceptabel nadeel als gevolg van de onttrekking van 2 m3 grondwater per uur niet behoeft te worden gevreesd.
2.3.2.    De Voorzitter stelt allereerst vast dat het saneringsplan waarmee bij het bestreden besluit is ingestemd slechts betrekking heeft op de zogenoemde ‘Sluiswachterswoningen’ aan de Straatweg 8-10. Ten behoeve van de sanering zal 2 m3 grondwater per uur worden onttrokken.
De Voorzitter overweegt dat, gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen aanleiding is gelegen om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat verzoekster ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij ervan uitging dat de in het saneringsplan opgenomen grondwateronttrekking waarmee thans is ingestemd deel uitmaakt van de grondwateronttrekking van 750 m3 per uur op het voormalige DSM-terrein. Haar bezwaren zijn door deze omvangrijkere grondwateronttrekking ingegeven. Nu dit echter niet het geval is, voorziet verzoekster weinig problemen. Verzoekster heeft voorts ter zitting gesteld dat zij nog in overleg zal treden met verweerder ten aanzien van het thans voorliggende besluit en dat zij er geen bezwaar tegen heeft om de beslissing op bezwaar af te wachten.
2.4.    Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Heijstek-van Leussen, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Heijstek-van Leussen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
353.