200307959/1.
Datum uitspraak: 17 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Nuland,
2. [appellant sub 2], wonend te Nuland,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 23 oktober 2003, kenmerk 948227, heeft verweerder aan de gemeente Maasdonk vergunning verleend krachtens artikel 14 van de Grondwaterwet voor de grondwateronttrekking ten behoeve van de bouw van twee bergbezinkbassins aan de Zandstraat en de IJzerkampen te Nuland. Dit besluit is op 27 oktober 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 21 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2003, en appellant sub 2 bij brief van 3 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 augustus 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2004. Daar is namens appellanten sub 1 het woord gevoerd door [gemachtigde]. Appellant sub 2 is vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven. Verweerder is vertegenwoordigd door ing. J. Ram en ing. C. Marijnissen. Namens de gemeente Maasdonk is het woord gevoerd door E.R. Noorman, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet is het verboden om grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten vergunning is verleend.
Ingevolge het tweede lid kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.
2.2. In deze procedure staat uitsluitend de ingevolge de Grondwaterwet aangevraagde en verleende vergunning van 23 oktober 2003 ter beoordeling. De beroepsgronden met betrekking tot de locatie, de bouw en de financiering van de bergbezinkbassins en met betrekking tot het inbrengen en verwijderen van damwanden raken de rechtmatigheid van die vergunning niet en kunnen in deze procedure dan ook niet leiden tot vernietiging van het besluit. Verder speelt bij die beoordeling de keuze tussen de aanleg van bergbezinkbassins of het afkoppelen van de hemelwaterafvoer geen rol.
2.3. Appellanten voeren met name aan dat verweerder geen, dan wel onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid van zettingen en van uitvoeringsschade. Volgens hen ontbreken verder concrete maatregelen ter voorkoming dan wel ter beperking van mogelijke schade aan gebouwen en gewassen. Verder achten zij de monitoringsverplichtingen op die punten en betreffende de verplaatsing van de bodemverontreiniging niet toereikend om tijdig in te grijpen. Die gebreken klemmen volgens hen te meer, nu geen publiekrechtelijke rechtsbeschermingsmiddelen openstaan tegen met name de uitvoering van de werkzaamheden en de inhoud van het bemalingsplan.
2.4. De Afdeling gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.4.1. Volgens het deskundigenbericht behoeft niet te worden getwijfeld aan de juistheid van de feiten en berekeningen die ten grondslag zijn gelegd aan de aanvraag en aan de vergunning. Uitgaande daarvan zijn volgens het deskundigenbericht vanwege de homogene bodemopbouw geen zettingen te verwachten die tot schade aan woningen zullen leiden, is droogteschade buiten het groeiseizoen niet aannemelijk en is de monitoring ten aanzien van droogtegevoelige gewassen in vergunningvoorschrift 5 toereikend. Volgens het deskundigenbericht valt niet uit te sluiten dat de verontreiniging nabij de Industriestaat zich met het grondwater verplaatst.
2.4.2. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is bezien of de grondwateronttrekking ter plaatse als zodanig vergunbaar is en dat de nadere uitvoering daarvan wordt vastgelegd in het ingevolge voorschrift 6 op te stellen bemalingsplan. Het bemalingsplan moet in overleg met verweerder worden opgesteld, waarbij aanwijzingen van verweerder dienen te worden opgevolgd. Verweerder heeft verder te kennen gegeven dat in dit geval, waarin volgens berekeningen schade aan gebouwen of gewassen niet is te verwachten, het stellen van nadere eisen terzake in de vergunning niet nodig is geoordeeld. Overigens zal direct voorafgaand aan de onttrekking een voor-opname worden gemaakt van de woningen teneinde de effecten op die woningen te kunnen bepalen. In de brief van verweerder van 27 juli 2004 aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening is een en ander nader uiteengezet. Verweerder heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat alle meetgegevens die worden verkregen in het kader van de onttrekking en de aanleg van de twee bassins openbaar zijn en door appellanten kunnen worden opgevraagd. Verder heeft de gemeente toegezegd dat de werkzaamheden niet in het groeiseizoen zullen plaatsvinden, om de kans op droogteschade voor gewassen zo veel mogelijk uit te sluiten. Omtrent de bodemverontreiniging nabij de Industriestaat heeft verweerder gesteld dat hij erop zal toezien dat de bemaling zo geschiedt dat verplaatsing van die verontreiniging niet zal plaatsvinden.
2.5. De Afdeling overweegt daaromtrent het volgende.
2.5.1. De stukken en het verhandelde ter zitting bieden de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de grondwateronttrekking zoals die is aangevraagd en vergund niet uitvoerbaar is zonder dat wezenlijke schade aan de opstallen en de gewassen van appellanten wordt toegebracht. Dat in de aanvraag en de vergunning nog niet alle uitvoeringsaspecten gedetailleerd zijn vastgelegd, doet daaraan niet af. Weliswaar is in het deskundigenbericht vermeld dat de feitelijke effecten van de onttrekking zouden kunnen afwijken van de berekende effecten, doch gezien de nadere informatie die is verschaft in de brief van 27 juli 2004 en de toezeggingen die verweerder heeft gedaan, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat dergelijke effecten niet tijdig kunnen worden onderkend en door passende maatregelen zullen worden voorkomen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat de vergunningverlening in strijd is met de Grondwaterwet of anderszins in strijd is met het recht.
2.6. Gezien het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004